ECLI:NL:RBZWB:2024:365

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02-275937-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zeer onvoorzichtig rijgedrag onder invloed van alcohol en THC met lichamelijk letsel tot gevolg

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 mei 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de President Rooseveltlaan te Vlissingen. De verdachte, die onder invloed van alcohol en THC verkeerde, heeft een aan zijn schuld te wijten ongeval veroorzaakt waarbij zijn bijrijder, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden, met een snelheid die hoger was dan ter plaatse verantwoord, en onvoldoende zijn snelheid heeft verminderd bij het naderen van een verkeersdrempel. De verdachte is veroordeeld voor het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dat betrekking heeft op schuld in het verkeer.

Tijdens de zitting op 11 januari 2024 heeft de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, de zaak behandeld en de verdediging heeft haar standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen en verklaringen van getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte schuld heeft aan het ongeval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een rijontzegging van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de gevolgen van het ongeval voor hem.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/275937-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Na het gebruik van alcohol en THC een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat hij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt;
Een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed van alcohol en THC was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt ten aanzien van feit 1 primair dat niet kan worden vastgesteld hoe hard verdachte heeft gereden en of hij te hard heeft gereden en wat de exacte toedracht is geweest, zodat de onderdelen van de tenlastelegging die daarop zien, niet bewezen kunnen worden verklaard. Wel kan het overige deel van de tenlastelegging bewezen worden verklaard, met dien verstande dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden en dat bij [slachtoffer] sprake is van zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank kan tot een bewezenverklaring komen van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 mei 2022 heeft er op de President Rooseveltlaan te Vlissingen een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder van een personenauto over deze weg, met een bijrijder, [slachtoffer] .
Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden ten aanzien van de snelheid die verdachte gereden heeft. De rechtbank kan derhalve niet de exacte snelheid waarmee verdachte heeft gereden vaststellen. Wel kan gelet op de verklaring van verdachte en de verklaringen van meerdere getuigen worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was. Ook heeft hij onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een verkeersdrempel en niet de snelheid van zijn auto zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn auto onder controle te houden, waardoor hij de macht over het stuur heeft verloren en met zijn auto tegen een geparkeerd voertuig met het [kenteken] is aangereden.
Als gevolg van het ongeval heeft bijrijder [slachtoffer] letsel opgelopen, zoals blijkt uit haar verklaring, het medisch verslag en de geneeskundige verklaring. Dit letsel bestond uit een gebroken enkel en een gekneusde rib.
Verdachte is na het ongeval onderworpen aan een bloedonderzoek, waaruit is gebleken dat hij onder invloed was van alcohol en THC, waarbij sprake was van 1,39 milligram alcohol per milliliter bloed en 1,2 microgram THC per liter bloed.
Feit 1 primair: artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Primair wordt verdachte verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 6 WVW. De rechtbank zal daarom eerst moeten beoordelen of en, zo ja, in welke mate er sprake is van schuld van verdachte aan het verkeersongeval.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval.
Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, moet de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vaststellen of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer, in dit geval een bestuurder van een personenauto, in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank stelt, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, vast dat het door verdachte vertoonde gedrag substantieel afwijkt van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist en mag worden verwacht. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen. Verdachte is namelijk onder invloed van een combinatie van te veel alcohol en THC gaan rijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol en/of drugs de rijvaardigheid en het reactievermogen van een verkeersdeelnemer negatief beïnvloedt.
Hoewel de exact gereden snelheid niet kan worden vastgesteld, staat vast dat hij harder heeft gereden dan ter plaatse verantwoord was en hij vervolgens ook onvoldoende zijn snelheid heeft geminderd toen hij een verkeersdrempel naderde, hetgeen bij verkeersdrempels – die niet voor niets zijn aangelegd – wel mag worden verwacht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op de feitelijke gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte zeer onvoorzichtig gereden. De verkeersfouten die verdachte heeft gemaakt zijn weliswaar ernstig, maar niet dusdanig ernstig dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in de WVW en de jurisprudentie van de Hoge Raad.
De gedragingen van verdachte hebben geleid tot een aanrijding van de personenauto van verdachte tegen een geparkeerd voertuig en daarmee tot letsel van [slachtoffer] . Aan het vereiste van de dubbele causaliteit is aldus voldaan, omdat zowel tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval als tussen het ongeval en het letsel van [slachtoffer] causaal verband bestaat.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] door deze aanrijding zodanig letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de beschikbare medische informatie en haar verklaring met betrekking tot haar letsel blijkt onvoldoende dat dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Feit 2
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, het proces-verbaal rijden onder invloed, het rapport van Eurofins en de verklaring van verdachte, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. primair
op 5 mei 2022 te Vlissingen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de President Rooseveltlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig, onder invloed van alcohol (1,39 milligram per milliliter
bloed) en THC (1,2 microgram per liter
bloed)
- gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een verkeersdrempel en niet de snelheid van dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig onder controle te houden,
waardoor hij, verdachte, de macht over het stuur heeft verloren en met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen een geparkeerd voertuig (met [kenteken] ) is aangereden,
door welk verkeersongeval [slachtoffer] (zijnde de bijrijder), zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: een gebroken enkel en een gekneusde rib;
2.
op 5 mei 2022 te Vlissingen een motorrijtuig (personenauto) heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof
en/of alcoholals bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten alcohol, in combinatie met een van deze aangewezen stoffen, te weten THC (cannabis), terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stof en/of
alcohol 1,39 milligram ethanol per milliliter bloed en 1,2 microgram THC per liter bloed bedroeg.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een rijontzegging voor de duur van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het kader van de strafmaat stelt de verdediging dat van belang is dat verdachte heeft verklaard dat hij beseft dat wat hij heeft gedaan niet nog een keer mag gebeuren, hij een straf verdient voor zijn handelen en die straf ook zal accepteren. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en de gevolgen die het ongeval voor hemzelf hebben gehad en nog steeds hebben. Deze gevolgen zijn niet alleen mentaal - door deze gebeurtenis wordt hij herinnerd aan de omstandigheden waaronder zijn broer is overleden - maar ook financieel van aard. Tot slot verzoekt zij rekening te houden met de omstandigheid dat de feiten twee jaar geleden hebben plaatsgevonden en verdachte nu bijna twee jaar zijn rijbewijs weer terug heeft, hij vanaf maart van dit jaar een baan heeft en als hij zijn rijbewijs dus weer kwijt zal zijn, wordt beperkt in de mogelijkheden om naar zijn werk te gaan en in het zoeken naar een eventuele andere baan.
Gelet op die omstandigheden stelt de verdediging dat een taakstraf voor de duur van 100 uur en een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 12 maanden passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft als beginnend bestuurder een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij hij zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen en tegen een geparkeerd voertuig is aangereden, waardoor de bijrijder aanzienlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ten tijde van het veroorzaken van het verkeersongeval was verdachte onder invloed van alcohol en THC.
Door het handelen van verdachte heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook anderen in gevaar gebracht, verwond en gedupeerd. Gelet op de schade aan de auto van verdachte, die op foto’s in het dossier is te zien, mag verdachte van geluk spreken dat het verkeersongeval niet ernstigere gevolgen heeft gehad. Dat de gevolgen niet ernstiger zijn, is niet aan het handelen van verdachte te danken.
Eendaadse samenloop
In de strafmaat houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat er sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht tussen de feiten.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 1 januari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en na dit verkeersongeval niet weer betrokken is geraakt bij een verkeersincident.
Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat het verkeersongeval ook voor verdachte gevolgen heeft gehad en nog steeds heeft.
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Zij zal dan ook aan verdachte een taakstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis opleggen en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest, zal in mindering worden gebracht op de rijontzegging. Met de deels voorwaardelijke rijontzegging beoogt de rechtbank een waarschuwing aan verdachte te geven en hem te weerhouden van het opnieuw plegen van dergelijke feiten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop tussen:
feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl
de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
feit 2: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 160 (honderdzestig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
80 (tachtig) dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 (achttien) maanden, waarvan 9 (negen) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.E. Mullers, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid
om dit vonnis mede te ondertekenen.