4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 5 mei 2022 heeft er op de President Rooseveltlaan te Vlissingen een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed als bestuurder van een personenauto over deze weg, met een bijrijder, [slachtoffer] .
Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden ten aanzien van de snelheid die verdachte gereden heeft. De rechtbank kan derhalve niet de exacte snelheid waarmee verdachte heeft gereden vaststellen. Wel kan gelet op de verklaring van verdachte en de verklaringen van meerdere getuigen worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval heeft gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was. Ook heeft hij onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een verkeersdrempel en niet de snelheid van zijn auto zodanig geregeld dat hij in staat was om zijn auto onder controle te houden, waardoor hij de macht over het stuur heeft verloren en met zijn auto tegen een geparkeerd voertuig met het [kenteken] is aangereden.
Als gevolg van het ongeval heeft bijrijder [slachtoffer] letsel opgelopen, zoals blijkt uit haar verklaring, het medisch verslag en de geneeskundige verklaring. Dit letsel bestond uit een gebroken enkel en een gekneusde rib.
Verdachte is na het ongeval onderworpen aan een bloedonderzoek, waaruit is gebleken dat hij onder invloed was van alcohol en THC, waarbij sprake was van 1,39 milligram alcohol per milliliter bloed en 1,2 microgram THC per liter bloed.
Feit 1 primair: artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Primair wordt verdachte verweten dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 6 WVW. De rechtbank zal daarom eerst moeten beoordelen of en, zo ja, in welke mate er sprake is van schuld van verdachte aan het verkeersongeval.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval.
Verder kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, moet de rechtbank dus op grond van voormeld toetsingskader vaststellen of de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer, in dit geval een bestuurder van een personenauto, in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank stelt, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, vast dat het door verdachte vertoonde gedrag substantieel afwijkt van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist en mag worden verwacht. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen. Verdachte is namelijk onder invloed van een combinatie van te veel alcohol en THC gaan rijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol en/of drugs de rijvaardigheid en het reactievermogen van een verkeersdeelnemer negatief beïnvloedt.
Hoewel de exact gereden snelheid niet kan worden vastgesteld, staat vast dat hij harder heeft gereden dan ter plaatse verantwoord was en hij vervolgens ook onvoldoende zijn snelheid heeft geminderd toen hij een verkeersdrempel naderde, hetgeen bij verkeersdrempels – die niet voor niets zijn aangelegd – wel mag worden verwacht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel, dat gelet op de feitelijke gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval heeft verdachte zeer onvoorzichtig gereden. De verkeersfouten die verdachte heeft gemaakt zijn weliswaar ernstig, maar niet dusdanig ernstig dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in de WVW en de jurisprudentie van de Hoge Raad.
De gedragingen van verdachte hebben geleid tot een aanrijding van de personenauto van verdachte tegen een geparkeerd voertuig en daarmee tot letsel van [slachtoffer] . Aan het vereiste van de dubbele causaliteit is aldus voldaan, omdat zowel tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval als tussen het ongeval en het letsel van [slachtoffer] causaal verband bestaat.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] door deze aanrijding zodanig letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de beschikbare medische informatie en haar verklaring met betrekking tot haar letsel blijkt onvoldoende dat dit letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Feit 2
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, het proces-verbaal rijden onder invloed, het rapport van Eurofins en de verklaring van verdachte, acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen.