In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2024 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag na het overlijden van de moeder van twee minderjarigen. De rechtbank is in kennis gesteld door de gemeente Breda over het overlijden van de moeder, die het eenhoofdig gezag over de minderjarigen had. De vader van de kinderen, die hen heeft erkend, woont momenteel met de minderjarigen en heeft verzocht om het ouderlijk gezag over hen te verkrijgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd en geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn om de vader met het gezag te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds het overlijden van de moeder een gezagsvacuüm is ontstaan en dat het in het belang van de minderjarigen is dat de vader met het gezag wordt belast. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek van de vader toe te wijzen en hem het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen toe te kennen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.