ECLI:NL:RBZWB:2024:3640

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
BRE 23/3389
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van zijn woning. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht op 12 oktober 2022. Eiseres, die in de nabijheid van de vergunninghouder woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en het college heeft het besluit tot vergunningverlening gehandhaafd met een bestreden besluit op 8 mei 2023. De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft zoals die gold vóór deze datum. Eiseres heeft verschillende gronden aangevoerd, waaronder dat haar woning niet correct is weergegeven op de bouwtekeningen en dat de vergunninghouder constructietekeningen pas later mocht indienen. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder aan de eisen van de Ministeriële regeling omgevingsrecht heeft voldaan en dat de beroepsgronden van eiseres niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over de strijd met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand beoordeeld. Eiseres stelde dat de aanbouw niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de welstandscommissie onvoldoende gemotiveerd heeft geadviseerd. De rechtbank oordeelt echter dat de aanbouw als bijgebouw kan worden aangemerkt en dat het advies van de welstandscommissie voldoende gemotiveerd is. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de omgevingsvergunning in stand blijft, zonder dat eiseres recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3389

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Y. Ouled Belkacem),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.M. de Baar).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van zijn woning.
1.1.
Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 12 oktober 2022 aan vergunninghouder verleend. Met het bestreden besluit van 8 mei 2023 op het bezwaar van eiseres heeft het college het besluit tot vergunningverlening gehandhaafd.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Het college heeft op 5 augustus 2022 een aanvraag ontvangen van vergunninghouder voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een aanbouw en opbouw bij zijn woning aan de [adres 1] te [plaats] , alsmede voor een interne verbouwing en het verplaatsen van een inrit.
2.1.
Met het besluit van 12 oktober 2022 heeft het college vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. Volgens het college is de aanvraag niet in strijd met het bestemmingsplan, is aannemelijk dat het bouwen voldoet aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening en heeft de welstandscommissie op 10 november 2021 een positief advies uitgebracht. Als voorschrift bij de omgevingsvergunning is onder meer bepaald dat het bouwen moet geschieden overeenkomstig de bepalingen van de Bouwverordening en het Bouwbesluit.
2.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 oktober 2022. Zij woont in de woning aan de [adres 2] . Haar perceel en het perceel van vergunninghouder grenzen aan elkaar.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft het college het besluit tot vergunningverlening gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor het maken van een aan- en opbouw bij de woning van vergunninghouder. De rechtbank doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De van rechtswege verleende vergunning voor het aanleggen van de inrit ligt niet ter beoordeling voor.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 5 augustus 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Voldeed de aanvraag aan de eisen uit de Ministeriele regeling omgevingsrecht?
5. Eiseres heeft aangevoerd dat haar woning niet is weergegeven op de bouwtekeningen bij de aanvraag, terwijl op grond van artikel 2.3, aanhef en onder d, van de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor) tekeningen in 3D hadden moeten worden aangeleverd. Daarnaast heeft het college vergunninghouder toegestaan diverse constructietekeningen pas later in te dienen. Dat is volgens eiseres in strijd met artikel 2.7 van de Mor, omdat het college een dergelijk voorschrift alleen na een verzoek daartoe van een aanvrager aan de vergunning mag verbinden.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de locatie van de woning van eiseres is ingetekend op de bouwtekening met [kenmerk] . Dit betreft weliswaar een situatietekening en geen 3D-tekening, maar anders dan eiseres meent, kent artikel 2.3 van de Mor ook niet de verplichting tekeningen van de omgeving in 3D bij de aanvraag in te dienen. Met de situatietekening heeft vergunninghouder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan artikel 2.3, aanhef en onder d van de Mor.
5.2.
Eiseres heeft terecht opgemerkt dat in de omgevingsvergunning is bepaald dat vergunninghouder constructietekeningen op een later moment mag overleggen, terwijl niet is gebleken dat vergunninghouder daarom heeft verzocht. Dat kan echter niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Artikel 2.7 van de Mor strekt niet tot de bescherming van de belangen van eiseres. Het relativiteitsbeginsel van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzet zich daarom tegen vernietiging van het bestreden besluit wegens deze beroepsgrond.
Beoordelingskader omgevingsvergunning voor bouwen
6. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Het college moet een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen toetsen aan het toetsingskader van artikel 2.10 van de Wabo. Dit toetsingskader houdt in dat het college de aanvraag toetst aan het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Als de bouwactiviteit niet in strijd is met één van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde weigeringsgronden
moethet college de omgevingsvergunning verlenen. Dit wordt ook wel een gebonden beschikking genoemd.
Mocht een voorwaarde over het Bouwbesluit en de Bouwverordening worden gesteld?
7. Het college heeft als voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepaald dat het bouwen moet geschieden overeenkomstig het Bouwbesluit en de Bouwverordening. Eiseres heeft aangevoerd dat die voorwaarde niet mocht worden gesteld, omdat het college voorafgaand aan de vergunningverlening moet toetsen of aannemelijk is dat aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening wordt voldaan. Volgens eiseres had deze voorwaarde bij de omgevingsvergunning daarom met het bestreden besluit moeten worden herroepen.
7.1.
Het college heeft toegelicht dat voorafgaand aan de vergunningverlening is beoordeeld of en dat aannemelijk is dat de aanvraag voldoet aan de Bouwverordening en het Bouwbesluit. De voorwaarde dat overeenkomstig de Bouwverordening en het Bouwbesluit moet worden gebouwd is opgenomen zodat als er werkzaamheden worden uitgevoerd die afwijken van de aanvraag, ook die werkzaamheden worden uitgevoerd conform de Bouwverordening en het Bouwbesluit.
7.2.
De bepalingen in het Bouwbesluit en de Bouwverordening strekken naar het oordeel van de rechtbank niet tot de bescherming van de belangen van eiseres. Dat betekent dat het eerder aangehaalde relativiteitsbeginsel in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens deze beroepsgrond. Eiseres heeft overigens niet betwist dat aannemelijk is dat de aanvraag voldoet aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening.
Strijd met het bestemmingsplan?
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met het [bestemmingsplan] , 1e herziening. Wanneer de aanbouw als een bijgebouw moet worden aangemerkt, past realisatie daarvan binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Volgens eiseres is de aanbouw echter geen bijgebouw. Daarvan is gelet op de definitie in het bestemmingsplan alleen sprake als het bouwplan “architectonisch ondergeschikt” is en door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw. Het college heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aanbouw architectonisch ondergeschikt is en heeft dat standpunt onvoldoende gemotiveerd.. De aanbouw moet daarom als een hoofdgebouw worden aangemerkt. Realisatie is daarom in strijd met het bestemmingsplan, aldus eiseres.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Tussen partijen staat vast dat als de aanbouw als bijgebouw in de zin van het bestemmingsplan wordt aangemerkt, de aanbouw niet in strijd is met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is “bijgebouw” omschreven als een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de aanbouw terecht aangemerkt als bijgebouw, en is er dus geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. De aanbouw kan door zijn vorm worden onderscheiden van het hoofdgebouw. Daarnaast is de aanbouw architectonisch ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aanbouw ten opzichte van het hoofdgebouw meer naar achteren is gesitueerd, overdwars staat, een afzonderlijk dak heeft met een lagere hoogte dan het hoofdgebouw en qua oppervlakte kleiner is dan het hoofdgebouw.
Strijd met de redelijke eisen van welstand?
9. Eiseres heeft gesteld dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Op grond van de geldende gebiedscriteria moet het aanbouw een zadeldak hebben. De aanbouw heeft geen zadeldak, maar een mansardedak. Hoewel de welstandscommissie het mansardedak als passend heeft beoordeeld, heeft de welstandscommissie dat volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd. Bovendien blijkt uit de welstandsnota niet dat van de gebiedscriteria kan worden afgeweken.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat aan de vergunningverlening een positief advies van de welstandscommissie ten grondslag ligt. Volgens vaste rechtspraak mag het bestuursorgaan in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen aan een advies van de welstandscommissie. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is onder meer anders als een derde-belanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Daarvan is in dit geval sprake.
9.2.
Op grond van de gebiedscriteria uit de welstandsnota geldt voor verbouwingen en vervangende nieuwbouw in dit gebied onder meer de extra eis dat de bouwhoogte één bouwlaag met zadeldak moet zijn. Omdat de welstandsnota als beleid in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, kan van de eisen uit de welstandsnota worden afgeweken, mits dat voldoende is gemotiveerd. In dit geval bestaat de aanbouw overeenkomstig de gebiedscriteria uit één bouwlaag met een dak, maar de vormgeving van het dak wijkt af van de eis dat het een zadeldak moet zijn. Het dak is namelijk een mansardedak. De welstandscommissie heeft het positieve advies gemotiveerd door te verwijzen naar de bestaande karakteristiek van de woning. Het (bestaande) hoofdgebouw heeft ook een mansardedak.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de welstandscommissie de afwijking van de gebiedscriteria hiermee voldoende gemotiveerd. Het college heeft zich onder verwijzing naar dit welstandsadvies op het standpunt mogen stellen dat het plan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
Onaanvaardbare aantasting van woon- en leefklimaat?
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de aanbouw veel zonlicht wegneemt bij haar woning en dat haar privacy wordt aangetast, omdat vanuit de aanbouw zicht is in de woning en tuin van eiseres. Dit vormt een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiseres. Daarnaast vormt de overhangende dakgoot een evidente privaatrechtelijke belemmering.
10.1.
In dit geval doen de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo zich niet voor. Een belangenafweging is hier daarom niet aan de orde. [1] De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het door eiseres aangevoerde over verlies van privacy en uitzicht.
10.2.
De rechtbank komt ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van eiseres’ beroepsgrond over de evidente privaatrechtelijke belemmering. Voor een oordeel daarover zou ruimte zijn, wanneer een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan noodzakelijk zou zijn. Een dergelijke vergunning is niet nodig, omdat de aanbouw niet in strijd is met het bestemmingsplan. Aan een beoordeling van de gestelde evidente privaatrechtelijke belemmering wordt daarom niet toegekomen. [2]
Stikstof
11. Eiseres heeft gewezen op het advies van de Omgevingsdienst van 23 maart 2023. Het advies luidt om in te stemmen met de berekeningen over de stikstofdepositie van het bouwplan onder de voorwaarde dat de inzet van materieel in de aanlegfase overeen komt met de uitgangspunten in de berekeningen. Een dergelijke voorwaarde is ten onrechte niet aan de vergunning verbonden, aldus eiseres.
11.1
De stikstofdepositie is berekend om te bepalen of het bouwplan gevolgen heeft voor een Natura-2000 gebied en of daarom een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist is. De bepalingen in de Wnb strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in de Natura-2000 gebieden. Individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun woon- of leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
11.2.
Het perceel van eiseres ligt op ongeveer 500 meter afstand van het Natura 2000-gebied " [locatie] ". Eiseres heeft geen direct zicht vanuit haar woning op het gebied en tussen het gebied en de woning van eiseres ligt bebouwing. Gelet daarop bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen duidelijke verwevenheid tussen de individuele belangen van eiseres bij het behoud van een goede kwaliteit van haar directe omgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eiseres bij het behoud van een goede kwaliteit van haar leefomgeving. [3] Het hierboven genoemde relativiteitsbeginsel van artikel 8:69a van de Awb verzet zich daarom tegen vernietiging van het bestreden besluit wegens deze beroepsgrond.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 6 juni 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Ministeriele regeling omgevingsrecht
Artikel 2.3
In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van de toetsing aan het bestemmingsplan of de beheersverordening, en, voor zover van toepassing, de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening:
d. een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak, alsmede de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde, de wijze waarop het terrein ontsloten wordt, de aangrenzende terreinen en de daarop voorkomende bebouwing en het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk; (…)
Artikel 2.7
1. In de vergunning voor een bouwactiviteit wordt, indien de aanvrager een verzoek tot latere aanlevering heeft ingediend, bepaald dat de volgende gegevens en bescheiden uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd: (…)
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt -voor zover van belang-, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo bepaalt -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. niet aannemelijk is dat wordt voldaan aan de bouwverordening,
c. de aangevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of
d. de aangevraagde activiteit in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2677
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2023:1840
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2019:1947