ECLI:NL:RBZWB:2024:3617

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
BRE 20/8591 WET
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding na intrekking van beroep inzake aanvraag Nederlands paspoort voor minderjarige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juni 2024, wordt het verzoek van verzoeker om een proceskostenvergoeding van de minister van Buitenlandse Zaken beoordeeld. Verzoeker had een aanvraag voor een Nederlands paspoort voor een minderjarige ingediend, welke door de minister niet in behandeling was genomen. Na bezwaar en een bestreden besluit, heeft de minister op 1 september 2023 besloten het bezwaar gegrond te verklaren en het verzoek om een paspoort toe te kennen. Verzoeker trok hierna het beroep in, maar verzocht de rechtbank om de minister te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de minister aan verzoeker tegemoet is gekomen en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. De rechtbank stelt de proceskosten op € 1.750,- en bepaalt dat de minister dit bedrag aan verzoeker moet vergoeden. Tevens moet de minister het griffierecht van € 178,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8591 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. C.G. Matze)
en

de minister van Buitenlandse zaken, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten.
In het besluit van 30 oktober 2019 (primair besluit) heeft de minister de ingediende aanvraag voor een Nederlands paspoort ten behoeve van de [minderjarige] niet in behandeling genomen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
In het besluit van 13 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de minister, mr. L.H.T. Geuzendam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verzoeker in de gelegenheid te stellen nog nadere stukken te overleggen. Daarnaast is de minister in de gelegenheid gesteld om te onderzoeken of het mogelijk is om in de Filipijnen als biologische vader een kind te erkennen en als vader te worden geregistreerd op de geboorteakte van het kind, terwijl de moeder van het kind gehuwd is met iemand anders.
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de minister een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, het bestreden besluit vervangen, het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en besloten dat aan [minderjarige] een Nederlands paspoort kan worden verstrekt.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek de minister te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft minister in de gelegenheid gesteld om op het verzoek te reageren. Van deze gelegenheid heeft de minister geen gebruik gemaakt.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op dat verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroep tegemoet is gekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de minister aan eiser tegemoetgekomen?
3. De rechtbank moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoet gekomen.
3.1.
Naar oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van 1 september 2023 aan verzoeker tegemoet is gekomen. De minister heeft met dat besluit het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Daarnaast heeft de minister besloten dat aan [minderjarige] het Nederlanderschap bezit en er derhalve geen bezwaar meer bestaat tegen het verstrekken van een Nederlands paspoort aan haar. Dit betekent dat aan [minderjarige] een Nederlands paspoort kan worden verstrekt. Hierin ziet de rechtbank aanleiding de minister te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten.
Welk bedrag aan proceskosten moet de minister vergoeden?
4. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 875,- en wegingsfactor 1). In bezwaar is niet om een kostenvergoeding verzocht. [3]
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
5. De rechtbank wijst erop dat de minister verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. [4] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot de minister wenden.
Beslissing
De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 3 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.Zie artikel 7:15, derde lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.