ECLI:NL:RBZWB:2024:360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02-306296-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seks met iemand in staat van verminderd bewustzijn door alcoholgebruik

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seks met een slachtoffer dat zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond door alcoholgebruik. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit, waarbij het bewijs werd geleverd door getuigenverklaringen en de verklaring van het slachtoffer zelf. De rechtbank concludeerde dat het slachtoffer, door het gebruik van alcohol, niet in staat was om weerstand te bieden en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de tijd die verstreken was sinds het feit. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer, terwijl de vordering voor materiële schade werd afgewezen wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, dat last had van paniekaanvallen en nachtmerries als gevolg van de gebeurtenis.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-306296-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer] van wie hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft verklaard seks te hebben gehad met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) kan worden opgemaakt dat [slachtoffer] , zeer waarschijnlijk door het gebruik van alcohol, op dat moment in een staat van verminderd bewustzijn was en lichamelijk onmachtig was en dat verdachte dat wist op het moment dat hij seks met haar had.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte van het tenlastegelegde feit vrij te spreken. Dat verdachte en [slachtoffer] seks hebben gehad staat vast, maar uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat er sprake zou zijn van verminderd bewustzijn. [slachtoffer] had die avond alcohol genuttigd en voelde zich onwel, maar in welke staat zij is geweest kan niet precies worden vastgesteld. Ook de getuigenverklaringen kunnen hierover geen uitsluitsel bieden. Er kan niet worden uitgesloten dat de verklaring van verdachte juist is en dat zij met instemming van [slachtoffer] seks hebben gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Voor de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet, naast dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen, worden beoordeeld of de aangeefster op het moment van het seksueel binnendringen verkeerde in een toestand van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of van lichamelijke onmacht en of de verdachte op dat moment wetenschap had van die toestand van de aangeefster.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van dit bestanddeel ‘verminderd bewustzijn’ heeft beoogd seksuele handelingen strafbaar te stellen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen bij iemand die verkeert in een situatie tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van diegene in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat, of daarop volgt, of een situatie waarin iemand zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs.
In deze zaak staat niet ter discussie dat verdachte seks heeft gehad met [slachtoffer] , die mede bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Verdachte heeft dat ook bekend. De vragen die hierna moeten worden beantwoord zijn of dit is gebeurd, terwijl zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde en of verdachte dat ook wist.
[slachtoffer] heeft daarover verklaard dat ze de bewuste avond een glas wijn, een shotje en een wodka met Fanta had gedronken op een feestje bij een vriendin. Hierna is zij met haar vriendinnen, getuigen [getuige 2] en [getuige 1] , door verdachte opgehaald. Ze zijn samen naar een huisje op een vakantiepark in Oosterhout gereden waarbij [slachtoffer] ook in de auto alcohol heeft gedronken, namelijk vijf slokken sterke drank, vermoedelijk Hennessy. Nadat zij ongeveer een uur daar was, ging het licht uit bij [slachtoffer] . Ze is met haar vriendinnen naar buiten gegaan en herinnert zich van hetgeen daarna is gebeurd alleen dat ze met de trap naar boven is gegaan waarbij zij werd ondersteund door haar vriendinnen. Verdachte ging ook mee naar boven. Ze ging op bed liggen, [getuige 2] deed haar schoenen uit en legde dekens over haar heen en daarna weet zij het niet meer. Enkele uren later werd [slachtoffer] wakker en moest naar het toilet waarbij zij voelde dat haar vagina nat was. De volgende ochtend rond 11.00 uur werd zij door verdachte gebeld met de vraag of “ze het had gehaald, de morning-afterpil”. Verdachte zei dat ze seks hadden gehad maar [slachtoffer] wist hier niets meer van af.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] die avond onder invloed van alcohol onwel is geworden. De omstandigheid dat [slachtoffer] weinig meer weet van wat er na het naar boven gaan is gebeurd, dat zij geheugenverlies heeft oftewel een black-out heeft gehad, wijst er ook op dat zij (te) veel alcohol heeft gedronken. De rechtbank ziet geen reden aan deze verklaring te twijfelen. De verklaring van [slachtoffer] wordt bovendien ondersteund door hetgeen de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] over die avond hebben verklaard. Ze zagen dat [slachtoffer] onwel werd en zich duizelig voelde en hebben haar daarom naar boven gebracht. Omdat [slachtoffer] niet meer zelfstandig kon lopen hebben ze haar daarbij ondersteund en vervolgens in bed gelegd. [getuige 2] zag dat [slachtoffer] vanaf dat moment direct “weg” was. [getuige 2] en ook [getuige 1] zijn daarna nog een aantal keren, met korte tussenpozen, bij [slachtoffer] gaan kijken, waarbij zij telkens in dezelfde positie lag. Alleen bij de laatste keer lag [slachtoffer] anders, ze lag op haar buik en was in een deken gerold. [getuige 2] heeft ook nog verklaard dat zij een tijd naast haar heeft liggen slapen en dat zij [slachtoffer] daarna wakker gemaakt heeft om naar huis te gaan, maar dat dit moeilijk ging. Bij het aandoen van haar schoenen moest [slachtoffer] geholpen worden en zij liep zodanig wankel dat zij weer door [getuige 2] en [getuige 1] ondersteund moest worden.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde gedurende de hele tijd dat ze boven in het vakantiehuisje verbleef en derhalve ook op het moment dat verdachte seks met haar had. Verdachte heeft immers verklaard dat dit daar heeft plaatsgevonden. [slachtoffer] was niet alleen niet meer in staat om zelfstandig te lopen, zowel naar boven als naar beneden, maar is ook direct nadat zij op bed is gaan liggen in een diepe slaap gevallen, waar zij maar moeilijk wakker uit gemaakt kon worden. En haar vriendinnen zijn in de tussenliggende periode regelmatig bij haar gaan kijken.
Dat verdachte ten tijde van de seksuele handelingen met [slachtoffer] op de hoogte moet zijn geweest van haar toestand, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit bovengenoemde aangifte en getuigenverklaringen. Verdachte is volgens de getuigen mee naar boven gegaan toen [slachtoffer] op bed werd gelegd. Hij verklaart zelf ook dat hij heeft geholpen met haar naar boven brengen. De rechtbank gaat ervan uit dat hij zelf heeft waargenomen dat [slachtoffer] niet meer zelfstandig kon lopen, dat hij heeft gezien dat ze meteen in slaap viel en ook dat haar vriendinnen zich kennelijk zodanig zorgen over haar maakten dat zij regelmatig bij haar gingen kijken en aan hem vroegen of hij op haar wilde letten.
De verklaring van verdachte over de gang van zaken acht de rechtbank ongeloofwaardig en daar wordt daarom aan voorbij gegaan. Verdachte verklaart dat hij boven gewoon met [slachtoffer] heeft gesproken, dat zij het initiatief tot seks heeft genomen en dat zij daarna samen naar beneden zijn gegaan om spelletjes te doen. Deze verklaring past echter niet bij en staat zelfs in schril contrast met hetgeen getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben waargenomen en verklaard. De rechtbank heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerst bij het hof, ruim twee jaar na het feit, hieromtrent een verklaring heeft afgelegd daar waar hij zich bij de politie op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer] ten tijde van de tenlastegelegde seksuele handelingen van de verdachte verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn en dat de verdachte dit ook wist. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 november 2020 te Oosterhout met [slachtoffer] , van wie hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde, immers was die [slachtoffer] onder invloed van alcohol,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van [slachtoffer] . Hij heeft seks met haar gehad terwijl hij wist dat zij in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Hiermee heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit, de persoonlijke levenssfeer en de seksuele vrijheid van [slachtoffer] . De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten langdurig de nadelige gevolgen daarvan (kunnen) ondervinden. Zo ook in dit geval. Uit het verzoek tot schadevergoeding volgt dat [slachtoffer] last heeft van paniekaanvallen en nachtmerries. [slachtoffer] heeft doordat er ook onbeschermde seks heeft plaatsgevonden, een abortus moeten ondergaan. Voor deze traumatische ervaringen heeft zij behandeling bij onder meer de GGZ gekregen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit komt in beginsel alleen oplegging van een vrijheidsbenemende straf als passende straf in aanmerking.
De rechtbank ziet echter redenen hiervan af te wijken. Die vindt de rechtbank met name in de persoon van verdachte zoals die ter zitting naar voren is gekomen en de ruime tijd die is verstreken door de procedure die heeft plaatsgevonden in het kader van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, na het eerdere sepot van deze zaak door het openbaar ministerie. Met inachtneming daarvan en de omstandigheid dat verdachte niet alleen niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld, maar ook na dit feit niet met politie of justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank redenen de op te leggen straf te matigen. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.
De rechtbank legt alles afwegende aan verdachte een werkstraf op voor de duur van 200 uren met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Om te voorkomen dat verdachte nogmaals in de fout gaat, legt de rechtbank daarnaast aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een immateriële schadevergoeding van € 7.500,-.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een materiële schadevergoeding van € 11.237,50.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Uit de overgelegde stukken van school kan onvoldoende worden opgemaakt of er daadwerkelijk studievertraging is opgelopen, op welk moment dat is gebeurd en evenmin blijkt daaruit de duur daarvan. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank zonder nader onderzoek niet kan vaststellen of de gevorderde vergoeding ook daadwerkelijk door het onderhavige feit geleden schade betreft. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 243 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand van wie hij weet dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeert, handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering voor de immateriële schade voor het overige af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering met betrekking tot de materiële schade en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2024.