ECLI:NL:RBZWB:2024:359

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02-206894-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag binnen de bebouwde kom

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 augustus 2022 in Tilburg een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van 114 tot 166 km/u binnen de bebouwde kom, waar de maximumsnelheid 50 km/u was. Dit roekeloze rijgedrag leidde tot een ongeval waarbij de bijrijder, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een open botbreuk en hersenbeschadiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van artikel 5a en 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De officier van justitie had primair een gevangenisstraf van twee maanden en een werkstraf van 200 uren geëist, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld en dat er sprake was van een ernstige schending van de verkeersregels. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werd de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en andere weggebruikers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-206894-22
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] (ernstig) gewond is geraakt dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 2
opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden waardoor gevaar voor anderen te duchten was dan wel dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht zowel feit 1 primair als feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 primair
De officier van justitie baseert zich daarbij op de telefoongegevens, het onderzoek naar de snelheid door middel van detectielussen, de camerabeelden en de getuigenverklaringen. Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat verdachte voorafgaande aan het ongeval veel te hard heeft gereden waarbij hij verschillende kruispunten is gepasseerd zonder af te remmen.
Verdachte heeft hiermee opzettelijk de verkeersregels geschonden waardoor levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel te duchten was. Er waren die ochtend veel mensen op de weg, een fietser was maar net overgestoken toen verdachte voorbij reed en er heeft uiteindelijk ook daadwerkelijk een ongeval plaatsgevonden. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet (WVW).
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte door rood heeft gereden en tegen paaltjes aan is gereden. Hiervoor bevat het dossier onvoldoende bewijs.
Feit 1 primair
De officier van justitie acht voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW.
Uit het onderzoek naar de snelheid middels detectielussen blijkt dat verdachte vlak voor het ongeval minimaal 114 km per uur en maximaal 166 kilometer per uur heeft gereden. Daarbij geldt dat de auto zich vermoedelijk al in een slipbeweging bevond, waardoor er sprake was van een snelheidsvermindering. De GPS-gegevens van de telefoon van verdachte wijzen op een snelheid van 166,5 kilometer per uur. Uitgaande van een snelheid van minimaal 150 kilometer per uur, heeft verdachte de maximaal toegestane snelheid ter plaatse driemaal overschreden waarbij hij de controle over het voertuig niet heeft kunnen behouden. Verdachte heeft zich hiermee naar de mening van de officier van justitie schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig rijgedrag waardoor [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Dat het hierbij om zwaar lichamelijk letsel gaat, kan worden vastgesteld op basis van de verklaring van het slachtoffer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan een bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feiten. Met dien verstande dat er onder feit 1 primair in het uiterste geval sprake is van ‘ernstige schuld’. Behalve de forse overschrijding van de maximum snelheid is niet gebleken van andere bijkomende factoren die aanname van een hogere mate van schuld kunnen rechtvaardigen. De verdediging verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van roekeloosheid.
De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] zijn niet bruikbaar voor het bewijs en daarmee kan niet worden vastgesteld dat verdachte die dag door rood licht is gereden en één of meerdere keren tegen een paaltje is aangereden.
Gelet op de onderzoeksbevindingen en de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] , kan er wel worden vastgesteld dat verdachte voorafgaande aan en ten tijde van het ongeval met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan en verantwoord was, heeft gereden. Daarbij is verdachte met zijn auto tegen een trottoirband aangereden en heeft hij zijn auto onvoldoende onder controle kunnen houden.
Nu zowel verdachte als [slachtoffer] geen herinnering meer hebben aan hetgeen die dag is voorgevallen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte zowel opzet had de verkeersregels te overtreden als op het in ernstige mate schenden van die verkeersregels. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 augustus 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij zijn bijrijder [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het ongeval en de gevolgen ervan hebben op zitting niet ter discussie gestaan.
Feit 1
Op basis van de verkeersongevallenanalyse (VOA) en de analyse van de GPS-locaties van de telefoon van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte net voor het ongeval met een veel hogere snelheid dan de maximale toegestane snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden waardoor verdachte de macht over het stuur verloren heeft. Verdachte is met hoge snelheid door de bocht gereden en daardoor met zijn rechtervoorwiel tegen de trottoirband aangereden en vervolgens met de rechtervoorzijde tegen de in de berm staande boom gebotst, geroteerd en met de linkerzijde van het voertuig in botsing met een lichtmast gekomen. Het voertuig is daarbij in tweeën gebroken en [slachtoffer] is uit het voertuig geslingerd. De indicatief berekende snelheid op ongeveer 90 meter voor de botsing met de boom is vastgesteld op minimaal 114 km per uur en maximaal 166 km per uur. Het voertuig was op dat moment al in een slipbeweging.
Feit 2
Dat verdachte ook in aanloop naar het ongeval veel harder heeft gereden dan de toegestane snelheid blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] , die worden bevestigd door objectief onafhankelijk onderzoeksmateriaal zoals weergegeven in de VOA. De indicatief berekende snelheid is daarbij vastgesteld op minimaal 114 en maximaal 198 kilometer per uur daar waar een maximum toegestane snelheid gold van 50 kilometer per uur. Dat betekent dat er sprake is geweest van een zeer forse overschrijding van de maximum snelheid.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook door rood en tegen één of meerdere paaltjes is gereden.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Dit betekent dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval en dat verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt moet kunnen worden gemaakt. Aan beide vereisten is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voldaan.
De rechtbank concludeert dat het ongeval is veroorzaakt doordat verdachte ten tijde van het ongeval veel harder heeft gereden dan 50 km per uur waardoor hij de controle over het voertuig heeft verloren en tegen een boom en een lichtmast is aangereden. Het [slachtoffer] is hierdoor uit de auto geslingerd en heeft onder meer een open botbreuk en een hersenbeschadiging opgelopen.
Schuldgradatie
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Die laatste geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld. Deze zwaarste schuldvorm van roekeloosheid is ten laste gelegd en de rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan is sprake van de schuldvorm roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
de verkeersregels
Verdachte heeft de maximum snelheid zeer fors overschreden waardoor hij de controle over zijn voertuig is verloren. Het onvoldoende onder controle houden van het voertuig houdt naar het oordeel van de rechtbank direct verband met de zeer hoge snelheid waarmee verdachte heeft gereden. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee, maar wel zeer nauw met elkaar samenhangende, van de in artikel 5a, eerste lid, WVW, genoemde verkeersgedragingen.
ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval de verkeersregel waarbij niet voor niets in de bebouwde kom een maximum toegestane snelheid van 50 km per uur geldt, in zeer ernstige mate geschonden. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (kst. 35 086, nr. 2.3) blijkt dat daarvan sprake kan zijn wanneer iemand zonder rekening te houden met andere weggebruikers (veel) te hard rijdt bij gevaarlijke kruisingen, terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Verdachte heeft in de vroege ochtend op een weg in de bebouwde kom met kruisingen waar op dat moment (ook kwetsbare) weggebruikers waren, zeer veel te hard gereden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank overweegt dat verdachte door met een zeer hoge snelheid op een weg binnen de bebouwde kom te rijden waardoor hij niet meer in staat was zijn auto onder controle te houden, belangrijke verkeersregels heeft overtreden. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. In dit geval is er ook daadwerkelijk een ongeval ontstaan waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Daarnaast is de rechtbank uit het dossier gebleken dat zich op de bewuste vrijdagochtend veel andere, ook kwetsbare, verkeersdeelnemers op en langs de wegen bevonden waarop verdachte (veel) te hard heeft gereden. Een mogelijk fatale aanrijding was bepaald niet denkbeeldig geweest.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen sprake zou zijn geweest van opzet. Dat verdachte zich achteraf niks meer kan herinneren van hetgeen is gebeurd, neemt niet weg dat hij op dat moment gedurende een langere afstand het gaspedaal heeft ingetrapt kennelijk zonder op enig moment af te remmen. Verdachte had de intentie hard te rijden en hiermee opzet de maximale snelheid fors te overschrijden.
Conclusie feit 1
De gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, zijn toereikend voor het oordeel dat verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers en voor de bijrijder in zijn auto, in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden zoals bedoeld in artikel 5a WVW. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, mede kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Op grond van al het hiervoor overwogene acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie feit 2
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat ook het verkeersgedrag van verdachte in aanloop naar het ongeval als een overtreding van artikel 5a WVW kan worden aangemerkt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
op 12 augustus 2022 te Tilburg, gemeente Tilburg
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende over de weg, de Ringbaan Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een
aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos
- met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane
maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gereden
waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen
een boom en een lichtmast is gereden, door welk verkeersongeval aan (de bij hem in de personenauto zittende passagier) [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht , te weten: een open botbreuk in het been en hersenbeschadiging;
Feit 2 primair
op 12 augustus 2022 te Tilburg, gemeente Tilburg als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Ringbaan Oost en de Ringbaan Noord, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, immers heeft hij, verdachte
- met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur gereden, en
- zijn personenauto onvoldoende onder controle kunnen houden
door welke verkeersgedraging van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering, zolang de reclassering dat nodig acht. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf aan verdachte op te leggen voor de duur van 200 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, kijkend naar de oriëntatiepunten van het LOVS, aan verdachte een werkstraf op te leggen en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid, waarvan 2 maanden onvoorwaardelijk en voor het overige een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met een proeftijd van 2 jaren. Daaraan kan als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering worden verbonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag. Verdachte heeft zeer veel harder gereden dan ter plaatse was toegestaan en zijn auto niet onder controle kunnen houden waardoor er uiteindelijk een ongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt. Hij zal nog geruime tijd en mogelijk blijvend gevolgen van dit ongeval ondervinden. Het kan niet anders dan dat dit ongeval en de gevolgen daarvan ook diepe indruk op medeweggebruikers hebben gemaakt. Ongewild zijn anderen getuige geweest van het ernstig gevaarlijke weggedrag van verdachte en de gevolgen daarvan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin uitgangspunten zijn vermeld voor straffen voor overtreding van artikel
6 WVW. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van roekeloos rijgedrag (zeer hoge mate van schuld) en een slachtoffer met zwaar lichamelijk letsel, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar. Ondanks dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is geweest van roekeloos rijgedrag, ziet de rechtbank reden hiervan af te wijken nu het verwijt dat verdachte wordt gemaakt met name ziet op één verkeersovertreding, te weten het met veel te hoge snelheid in de bebouwde kom rijden. Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren een passende sanctie is. Ter zitting is gebleken dat verdachte onder reclasseringstoezicht staat. De rechtbank ziet het belang dit reclasseringstoezicht te laten voortduren en zal daarom aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich moet houden aan een meldplicht bij de reclassering, zolang de reclassering dit nodig acht.
Bijkomende straf
Gelet op de ernst van de feiten en de genoemde oriëntatiepunten, legt de rechtbank verdachte tevens een lange ontzegging van de rijbevoegdheid op, te weten voor 18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk. De rechtbank verbindt hier een proeftijd aan van drie jaren. Dit dient om verdachte een flinke stok achter de deur te geven en om te voorkomen dat hij nogmaals dergelijk gevaarlijk rijgedrag zal vertonen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 6, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2 primair:Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk 3 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij Reclassering Nederland te Tilburg en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Bles, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2024.