4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 12 augustus 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij zijn bijrijder [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het ongeval en de gevolgen ervan hebben op zitting niet ter discussie gestaan.
Feit 1
Op basis van de verkeersongevallenanalyse (VOA) en de analyse van de GPS-locaties van de telefoon van verdachte kan worden vastgesteld dat verdachte net voor het ongeval met een veel hogere snelheid dan de maximale toegestane snelheid van 50 kilometer per uur heeft gereden waardoor verdachte de macht over het stuur verloren heeft. Verdachte is met hoge snelheid door de bocht gereden en daardoor met zijn rechtervoorwiel tegen de trottoirband aangereden en vervolgens met de rechtervoorzijde tegen de in de berm staande boom gebotst, geroteerd en met de linkerzijde van het voertuig in botsing met een lichtmast gekomen. Het voertuig is daarbij in tweeën gebroken en [slachtoffer] is uit het voertuig geslingerd. De indicatief berekende snelheid op ongeveer 90 meter voor de botsing met de boom is vastgesteld op minimaal 114 km per uur en maximaal 166 km per uur. Het voertuig was op dat moment al in een slipbeweging.
Feit 2
Dat verdachte ook in aanloop naar het ongeval veel harder heeft gereden dan de toegestane snelheid blijkt uit de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] , die worden bevestigd door objectief onafhankelijk onderzoeksmateriaal zoals weergegeven in de VOA. De indicatief berekende snelheid is daarbij vastgesteld op minimaal 114 en maximaal 198 kilometer per uur daar waar een maximum toegestane snelheid gold van 50 kilometer per uur. Dat betekent dat er sprake is geweest van een zeer forse overschrijding van de maximum snelheid.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte ook door rood en tegen één of meerdere paaltjes is gereden.
Juridisch kader
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Dit betekent dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval en dat verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt moet kunnen worden gemaakt. Aan beide vereisten is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voldaan.
De rechtbank concludeert dat het ongeval is veroorzaakt doordat verdachte ten tijde van het ongeval veel harder heeft gereden dan 50 km per uur waardoor hij de controle over het voertuig heeft verloren en tegen een boom en een lichtmast is aangereden. Het [slachtoffer] is hierdoor uit de auto geslingerd en heeft onder meer een open botbreuk en een hersenbeschadiging opgelopen.
Schuldgradatie
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos. Die laatste geldt als de zwaarste, aan opzet grenzende vorm van schuld. Deze zwaarste schuldvorm van roekeloosheid is ten laste gelegd en de rechtbank zal dan ook moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan is sprake van de schuldvorm roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
de verkeersregels
Verdachte heeft de maximum snelheid zeer fors overschreden waardoor hij de controle over zijn voertuig is verloren. Het onvoldoende onder controle houden van het voertuig houdt naar het oordeel van de rechtbank direct verband met de zeer hoge snelheid waarmee verdachte heeft gereden. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee, maar wel zeer nauw met elkaar samenhangende, van de in artikel 5a, eerste lid, WVW, genoemde verkeersgedragingen.
ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval de verkeersregel waarbij niet voor niets in de bebouwde kom een maximum toegestane snelheid van 50 km per uur geldt, in zeer ernstige mate geschonden. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten (kst. 35 086, nr. 2.3) blijkt dat daarvan sprake kan zijn wanneer iemand zonder rekening te houden met andere weggebruikers (veel) te hard rijdt bij gevaarlijke kruisingen, terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor een ander is te duchten. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is. Verdachte heeft in de vroege ochtend op een weg in de bebouwde kom met kruisingen waar op dat moment (ook kwetsbare) weggebruikers waren, zeer veel te hard gereden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden.
opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van verdachte zowel gericht zijn op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank overweegt dat verdachte door met een zeer hoge snelheid op een weg binnen de bebouwde kom te rijden waardoor hij niet meer in staat was zijn auto onder controle te houden, belangrijke verkeersregels heeft overtreden. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het hiervoor beschreven verkeersgedrag. In dit geval is er ook daadwerkelijk een ongeval ontstaan waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Daarnaast is de rechtbank uit het dossier gebleken dat zich op de bewuste vrijdagochtend veel andere, ook kwetsbare, verkeersdeelnemers op en langs de wegen bevonden waarop verdachte (veel) te hard heeft gereden. Een mogelijk fatale aanrijding was bepaald niet denkbeeldig geweest.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen sprake zou zijn geweest van opzet. Dat verdachte zich achteraf niks meer kan herinneren van hetgeen is gebeurd, neemt niet weg dat hij op dat moment gedurende een langere afstand het gaspedaal heeft ingetrapt kennelijk zonder op enig moment af te remmen. Verdachte had de intentie hard te rijden en hiermee opzet de maximale snelheid fors te overschrijden.
Conclusie feit 1
De gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, zijn toereikend voor het oordeel dat verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers en voor de bijrijder in zijn auto, in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden zoals bedoeld in artikel 5a WVW. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, mede kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft de verdachte de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Op grond van al het hiervoor overwogene acht de rechtbank het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie feit 2
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat ook het verkeersgedrag van verdachte in aanloop naar het ongeval als een overtreding van artikel 5a WVW kan worden aangemerkt.