ECLI:NL:RBZWB:2024:3581

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
BRE 22/5136
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor aparthotel in Burgh-Haamstede

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een dorpsbewoner uit Burgh-Haamstede tegen een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een aparthotel in het centrum van Burgh-Haamstede. De omgevingsvergunning was verleend op basis van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3, van de Wabo. De eiser, die op meer dan twee kilometer van de projectlocatie woont, stelt dat hij ontvankelijk is in zijn beroep op grond van de 'Varkens in Nood'-jurisprudentie. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser, die zich richten tegen het gebruik in strijd met het bestemmingsplan, ongegrond zijn. De rechtbank wijst erop dat de afstand tussen het perceel van eiser en het project meer dan twee kilometer bedraagt, waardoor de beroepsgronden niet tot bescherming van de belangen van eiser strekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 november 2020, waarin het relativiteitsvereiste wordt besproken. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5136

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, college,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] B.V. uit [plaats 2] , (vergunninghoudster).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de door het college, bij besluit van 10 oktober 2022, verleende omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het bouwen van een aparthotel aan de [adres] te [plaats 1] (perceel) en het maken van een uitweg. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft eiser deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Koster-Braad en [naam 1] en vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en [naam 3] .
1.2
Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep in de procedure BRE 22/5556. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting is de rechtbank gebleken dat zij op
31 augustus 2023 nog aanvullende gronden van eiseres in de procedure BRE 22/5556 heeft ontvangen, maar de rechtbank had dat stuk niet aan de partijen in die procedure doorgestuurd. Bij heropeningsbeslissing van 31 oktober 2023 heeft de rechtbank het onderzoek in beide beroepszaken heropend om gelijktijdig uitspraak te kunnen doen, nu beide beroepszaken zijn gericht tegen dezelfde omgevingsvergunning.
1.3
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van een uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 18 september 2023 nog aanvullende gronden ingediend. De rechtbank heeft besloten om deze aanvullende gronden in het beroep mee te nemen.
Ontvankelijkheid eiser
3. Eiser voert in beroep aan dat hij het beroep namens circa 75 bewoners van [plaats 1] heeft ingesteld. Ter zitting is eiser daarop teruggekomen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser alleen voor zichzelf beroep heeft ingesteld. Het college stelt in het verweerschrift dat de verleende omgevingsvergunning – door de afstand tussen het perceel en het perceel van eiser – geen gevolgen van enige betekenis voor eiser heeft en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
3.1
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 4 mei 2021 [1] heeft de AbRS naar aanleiding van het arrest van 14 januari 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) [2] geoordeeld dat een niet-belanghebbende, die op grond van een wettelijke bepaling op het terrein van het omgevingsrecht een zienswijze naar voren heeft gebracht over een ontwerpbesluit [3] , op grond van artikel 9, derde lid, van het verdrag bij het instellen van beroep niet tegengeworpen mag worden dat hij geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Eiser heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het beroep van eiser ontvankelijk is. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk zal behandelen.
Omvang van het geschil
4. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden aan vergunninghoudster de in overweging 1 omschreven omgevingsvergunning heeft verleend. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1
Eiser komt alleen op tegen het besluit voor zover ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ [4] wordt toegestaan. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘het maken van een uitweg’ daarom niet.
Het beroep
5. Het beroep dient naar het oordeel van de rechtbank ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit
oordeel heeft.
5.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dat het oude recht – geldend vóór de invoering van de Omgevingswet – van toepassing blijft op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend totdat het besluit op die aanvraag onherroepelijk is geworden. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Tot medio 2015 was op het perceel [warenhuis] gevestigd. In 2015 heeft een brand het warenhuis in de as gelegd en sindsdien ligt het perceel braak. Vergunninghoudster heeft het plan opgevat om op het perceel ‘ [aparthotel] ’ te realiseren. Het plan betreft een aparthotel met drie verdiepingen, hotelkamers met voorzieningen voor twee, vier en zes personen, twee gemeenschappelijke ruimten en veertien parkeerplaatsen aan de achterkant van het perceel [5] . Vergunninghoudster heeft op 23 november 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college heeft naar aanleiding van de aanvraag een ontwerpbesluit genomen en het ontwerpbesluit van 14 maart 2022 tot en met 25 april 2022 ter inzage gelegd. In het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
Heeft het college in het bestreden besluit de omgevingsvergunning op goede gronden aan vergunninghoudster verleend?
7.1
Eiser voert aan dat het college bij de verleende omgevingsvergunning ten onrechte van het bestemmingsplan is afgeweken en dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser wijst op een alternatieve invulling van het perceel en wijst er verder op dat in de concepten van het stedenbouwkundig plan en het beeldkwaliteitsplan dorpsas [plaats 1] van 2022 richtlijnen zijn opgenomen voor de nieuwbouw in onder andere de [straat] en dat het vergunde project daarmee in strijd is. Voor wat betreft de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende stikstofberekening geldt dat de door het college benutte bouwvrijstelling op 2 november 2022 is vervallen. De berekening klopt dus niet meer.
7.2
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [plaats 1] ’ (bestemmingsplan) van toepassing en het perceel heeft onder andere de bestemming ‘Centrum’ [6] en valt onder ‘wetgevingszone - natuurgebied’ [7] . Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor detailhandel met een maximumvloeroppervlakte van 400 m2 per detailhandelsbedrijf [8] , kleinschalige kantoren [9] met een publieksfunctie of met een lokale of regionale functie en dienstverlening [10] .
7.3
Artikel 2.10, eerste lid, sub c, van de Wabo bepaalt dat het college de omgevingsvergunning moet weigeren als een aanvraag voor een omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘bouwen’ en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. In een dergelijk geval wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit in strijd met het bestemmingsplan in de zin van artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo. De omgevingsvergunning wordt enkel geweigerd als deze niet op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan worden verleend. Artikel 2.12, eerste lid, sub, a, ten 3̊, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning in geval van strijd met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7.4
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende
bevoegdheid – om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen –, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.5
De beoogde activiteit is in strijd met het bestemmingsplan. De bestemming laat het beoogde gebruik niet toe en het project kan niet volledig binnen het bouwvlak en binnen de toegestane maatvoering worden gerealiseerd [11] . De rechtbank zal dan ook beoordelen of het college op goede gronden heeft aangenomen dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van de verleende omgevingsvergunning een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Vergunninghoudster heeft de aangevraagde omgevingsvergunning nader onderbouwd met een uitgebreide ruimtelijke onderbouwing. De ruimtelijke onderbouwing omvat onder meer een toets van het relevante beleid, bodemonderzoek, ecologisch onderzoek, lichtplan, stikstof en verkeerseffecten. Eiser heeft geen gronden tegen de ruimtelijke onderbouwing aangevoerd.
7.6
Voor wat betreft de belangenafweging geldt dat partijen het erover eens zijn dat de afstand tussen het perceel van eiser en het perceel meer dan twee kilometer bedraagt. Eiser heeft geen zicht op het perceel en ondervindt geen hinder van het project. Naar het oordeel van de rechtbank strekken de beroepsgronden van eiser kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiser. De rechtbank zal de beroepsgronden dan ook passeren op grond van artikel 8:69a van de Awb.
7.7
Voor wat betreft de beroepsgrond van eiser over de stikstofdepositie is de rechtbank van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet kan slagen door het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb. De AbRS heeft op 11 november 2020 [12] een overzichtsuitspraak gewezen, waarin voor verschillende soorten belanghebbenden het relativiteitsvereiste is uitgewerkt. Eiser is een natuurlijk persoon die een beroep doet op het behoud van de kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving en gebiedsbescherming. In de rechtspraak van de AbRS is het beroep op de bepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) gekwalificeerd als een beroep op het algemene belang waarvoor eiser niet in rechte kan opkomen [13] .Er kan zich de situatie voordoen dat de individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van de woon- en leefomgeving zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb tracht te beschermen dan niet kan worden geoordeeld dat de normen uit de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eiser [14] . Die hiervoor noodzakelijk voldoende verwevenheid kan zich voordoen als het betreffende gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van eiser. Is die duidelijke verwevenheid er niet, dan kan worden aangenomen dat de betrokken normen uit de Wnb in zoverre kennelijk niet strekken tot de bescherming van de belangen van eiser. Bij de beoordeling of er sprake is van voldoende verwevenheid wordt rekening gehouden met de situering van de woning van eiser (al dan niet tussen overige bebouwing), met de afstand tussen zijn woning en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen zijn woning en het Natura 2000-gebied [15] en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke zicht vanuit de woning op het gebied. Ter zitting is besproken dat tussen de achterkant van het perceel van eiser en het Natura-2000 gebied nog enkele (vakantie)huizen staan, dat de afstand van de achterkant van de woning tot het Natura-2000 gebied circa 150 meter bedraagt en dat eiser dagelijks door het Natura-2000 gebied loopt. Uit de rechtspraak van de AbRS volgt geen minimaal afstandscriterium, maar het door eiser aangegeven gebruik van het Natura-2000 gebied kan voor iedereen gelden. Daarmee onderscheidt eiser zich in onvoldoende mate van andere gebruikers van het Natura-2000 gebied en vormt artikel 8:69a van de Awb een belemmering voor de inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond van eiser. De grond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beroepsgronden van eiser er niet toe leiden dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. M.G.J. Maas-Cooymans, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag van Aarhus
Artikel 9, derde lid:
3. Aanvullend op en onverminderd de in het voorgaande eerste en tweede lid bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke Partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedure om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 1:2, eerste en derde lid:
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 8:69a:
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 3 ̊ :
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
3 ̊. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Bestemmingsplan [plaats 1] (bestemmingsplan)
Artikel 1.40 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop (bijvoorbeeld een showroom), het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Artikel 1.41 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen zoals bijvoorbeeld een makelaarskantoor, uitzendbureau, reisbureau, kapper, schoonheidssalon, fysiotherapeut, belwinkel en internetcafé.
Artikel 1.60 horecabedrijf:
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.
Artikel 1.62 hotel:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht), maaltijden en dranken ter plaatse en eventueel zaalverhuur voor congressen.
Artikel 1.68 kantoor(ruimte):
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, ontwerptechnisch of hiermee naar aard gelijk te stellen gebied.
Artikel 6.1
De voor
Centrumaangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel tot een maximum verkoopvloeroppervlakte van 400 m² per detailhandelsbedrijf; b. kleinschalige kantoren met een publieksfunctie of met een lokale of regionale functie; c. dienstverlening; d. bedrijven en bedrijfsactiviteiten voor zover deze voorkomen in categorie 1 van de bij deze regels horende Staat van Bedrijfsactiviteiten; e. culturele centra zoals een museum; f. voorzieningen op het gebied van onderwijs, welzijns- en gezondheidszorg, levensbeschouwing, openbare dienstverlening en kinder- en jeugddagopvang; g. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': tevens voor een supermarkt op de begane grond, met een verkoopvloeroppervlakte groter dan 400 m²; h. ter plaatse van de aanduiding 'casino': tevens voor een casino; i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtbewerkingsbedrijf': tevens voor een houtbewerkingsbedrijf; j. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens voor horecabedrijven voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels horende Staat van Horeca-activiteiten; k. ter plaatse van de aanduiding 'wonen'; tevens voor het wonen in woningen; l. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens voor één bedrijfswoning met bijbehorend erf; m. er plaatse van de aanduiding 'monumentale boom': de instandhouding van monumentale en waardevolle bomen;
n. ondergeschikte horeca-activiteiten, uitsluitend ten dienste van: 1. de in dit lid onder a en g genoemde functies tot een oppervlakte van ten hoogste
25% van de verkoopvloeroppervlakte met een maximum van 50 m²; 2. de in dit lid onder e, f en h genoemde functies tot een oppervlakte van ten hoogste
10% van de voor publiek toegankelijke vloeroppervlakte; o. hierbij horende ondergeschikte voorzieningen zoals verhardingen, voet- en fietspaden, inritten, parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en groenvoorzieningen.
Artikel 6.2.1, sub b:
b. gebouwen en overkappingen worden in een bouwvak gebouwd;

Voetnoten

1.AbRS 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7.
3.Artikel 3.12, vijfde lid, van de Wabo.
4.Artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.Ter plaatse van de [locatie] te [plaats 1] .
6.Artikel 6 van het bestemmingsplan.
7.Artikel 33 van het bestemmingsplan.
8.Artikel 1.40 van het bestemmingsplan.
9.Artikel 1.68 van het bestemmingsplan.
10.Artikel 1.41 van het bestemmingsplan.
11.Artikel 6.2.1., sub b van het bestemmingsplan.
12.AbRS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
13.AbRS 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3322.
14.Bijvoorbeeld AbRS 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:283.
15.Natura-2000 gebied ‘ [gebied] ’.