ECLI:NL:RBZWB:2024:3573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/02/417327 / JE RK 23-2251
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met mogelijkheid tot samenwerking met de GI

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat er geen zicht is op de opvoedingssituatie en de ouders onvoldoende meewerken aan de hulpverlening. De rechtbank heeft eerder de ouders de kans gegeven om samen te werken met de GI, maar deze samenwerking is tot nu toe uitgebleven. De rechtbank heeft besloten het verzoek van de GI aan te houden, zodat de ouders de gelegenheid krijgen om te laten zien dat zij in staat zijn tot samenwerking en openheid van zaken kunnen geven. De rechtbank benadrukt dat de ouders concrete stappen moeten zetten in de komende periode om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen te verhelpen. De GI zal een verslag opstellen over de actuele stand van zaken en de rechtbank zal de zaak opnieuw beoordelen tijdens een mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417327 / JE RK 23-2251
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Nadere beschikking over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Etten-Leur,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het verdere procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van de kinderrechter van 2 mei 2024 en alle daarin genoemde stukken.
1.2
Op 16 mei 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de vader niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De advocaat van de ouders verklaart dat de vader niet naar de rechtbank kon komen in verband met gezondheidsproblemen van zijn grootvader die hij op dit moment in het ziekenhuis bezoekt. De rechtbank besluit daarop om de mondelinge behandeling voort te zetten bij afwezigheid van de vader. De aanwezigen hebben hiertegen geen bezwaar.
1.4
Aangezien [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kortgeleden in deze zaak nog zijn gehoord tijdens een gesprek met de kinderrechter, zijn zij niet opnieuw opgeroepen voor een kindgesprek.
1.5
Gelet op de nauwe samenhang tussen dit aangehouden verzoek van de GI en haar verzoek in de zaak met kenmerk C/02/422344 JE RK 24-887 zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking van heden beslist.

2.Feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de ouders.
2.3
Bij beschikking van 9 juni 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 juni 2022 tot 9 december 2022. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk (in de zaak met kenmerk C/02/422344 JE RK 24-887 ) tot 9 juni 2025.
2.4
Bij in deze zaak gegeven beschikking van 31 januari 2024 is het verzoek van de GI aangehouden in afwachting van schriftelijk verslag van de GI.
2.5
Laatstelijk, bij voormelde beschikking van 2 mei 2024 heeft de kinderrechter de zaak wederom aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
3. Het aangehouden verzoek
3.1
Aan de orde is het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij een netwerkpleeggezin of in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De (nadere) standpunten

4.1
Namens de GI is ter toelichting op het verzoek, samengevat, nog het volgende aangevoerd. De GI wil de bestaande problemen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] oplossen. Zo zijn ten aanzien van [minderjarige 1] zorgen over haar emotie-regulatie en bestaan er al jaren zorgen over de zindelijkheid van [minderjarige 2] , alsook over het schoolverzuim. Samen met het gebrek aan zicht op de thuissituatie, het patroon van de ouders in het niet nakomen van afspraken en het uitblijvende contact met de ouders, rechtvaardigt dit een machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de GI met de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet verder komt. Als het verzoek wordt toegewezen zullen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de oma (vaderszijde) worden geplaatst. Hier hebben zij in een eerder stadium ook al verbleven en zij komen hier regelmatig. Bij de oma hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ieder een eigen kamer en krijgen zij de basale zorg die zij nodig hebben. De GI beseft dat een uithuisplaatsing een verstrekkende maatregel is waar terughoudend mee moet worden omgegaan. Echter, in deze casus is het noodzakelijk nu de GI geen toegang krijgt tot het gezinssysteem waardoor hulpverlening onvoldoende kan worden ingezet. De GI beoogt met deze plaatsing helderheid te krijgen omtrent de vraag waar de problemen van de kinderen vandaan komen. Komt dit bijvoorbeeld door spanningen thuis, is er sprake van problematiek bij de ouders? Een plaatsing bij de oma zal de kinderen meer structuur bieden waardoor de verwachting is dat ook het schoolverzuim van [minderjarige 2] zal afnemen. Ook hierin kan de thuissituatie bij de ouders immers een negatieve rol spelen. Bij de oma kan [minderjarige 1] naar de zorgboerderij blijven gaan en zal er meer aandacht zijn voor haar lichamelijke verzorging. Kortom, de GI beoogt met een uithuisplaatsing bij de oma dat de hulpverlening wordt doorgezet en er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] rust, reinheid en regelmaat komt. Daarin speelt mee dat zij bij een plaatsing bij de oma de kinderen geen onderdeel zullen zijn van eventuele ruzies en discussies tussen de ouders en er bij de oma sprake is van een aangenamer pedagogisch klimaat. Daarnaast zal pleegzorg bij oma worden betrokken en vindt er begeleiding plaats.
Hoewel de GI een ‘brede machtiging’ verzoekt, zullen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet elders dan bij de oma worden geplaatst. De GI hoopt dat hiermee het tij kan worden gekeerd en dat de ouders hun medewerking gaan verlenen en zij in staat zullen zijn te laten zien wie zij zijn. De GI heeft gedurende de ondertoezichtstelling alles ingezet om zicht te krijgen op de opvoedingssituatie, maar kreeg van de ouders geen ingang.
4.2
Namens de ouders heeft mr. Kranenburg, samengevat, aangevoerd dat niet voldaan is aan de wettelijke criteria voor een machtiging tot uithuisplaatsing. In deze zaak is er sprake van vele aannames en veronderstellingen. Echter, volgens artikel 3.3 Jeugdwet is de GI verplicht in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en dat ontbreekt in deze zaak. Er is geen sprake van objectiveerbare feiten en gebeurtenissen. Gemelde zorgen zijn enkel interpretaties van de GI. Er zijn bijvoorbeeld geen specifieke zorgen door hulpverlening genoemd. Zo wordt er gezegd dat er misschien sprake is van psychische problemen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de ouders wellicht geholpen kunnen worden met systemische hulpverlening. Dit staat echter in zijn geheel niet vast. Kortom, de noodzaak van de uithuisplaatsing is niet met nadere bescheiden aangetoond. Ten aanzien van de ondertoezichtstelling stellen de ouders dat enkel de stellingen van de GI onvoldoende zijn om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Laat staan dat met een verregaande maatregel van een uithuisplaatsing de door de GI veronderstelde zorgen in kaart kunnen worden gebracht. Een plan van aanpak voor de uithuisplaatsing is er niet en dat maakt de bedoeling vaag. De ouders ervaren het alsof zij worden gestraft door de GI omdat zij geen openheid van zaken zouden geven. Daarbij denken zij ook dat een uithuisplaatsing [minderjarige 1] en [minderjarige 2] juist meer schade zal toebrengen. Benadrukt wordt dat er al hulpverlening is ingezet. Een machtiging tot uithuisplaatsing is in de visie van de ouders een veel te verstrekkend middel en niet gerechtvaardigd, reden waarom verzocht wordt om het verzoek van de GI af te wijzen, dan wel de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
4.3
De moeder vult hierop, samengevat, nog aan dat in het verleden met de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] ook sprake was van aannames. Door deze gebeurtenis is [minderjarige 1] mensen gaan wantrouwen en reageert zij aanvallend. Daarvoor gaat [minderjarige 1] naar therapie. Dat de ouders veel ruzie hebben gehad, dat klopt, echter daarvan is nu geen sprake meer. Hoewel er tussen de ouders nog discussies zijn, is het niet zo dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar last van hebben. Volgens de moeder heeft de vader in het verleden trauma’s opgelopen met jeugdzorg. Voor de ouders voelt het alsof de maatregel wordt ingezet om de vader te dwingen te praten met de GI. Dit is ongepast en de ouders voelen zich hierdoor gechanteerd. De vader zal niet aan gesprekken meewerken, vanwege zijn traumatische verleden. Hij is van alles op de hoogte, maar heeft geen commentaar.
5. De nadere beoordeling
Wat zegt de wet?
5.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.2
De rechtbank verwijst naar de inhoud van de in deze zaak gegeven beschikking van 31 januari 2024. Gebleken is dat er ernstige zorgen zijn over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] die maar niet afnemen. Ondanks dat de GI zich actief heeft ingezet om alsnog zicht te verkrijgen op de opvoedomgeving van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , krijgt de GI geen ingang bij de ouders. Hoewel er gesprekken met de moeder hebben plaatsgevonden en de GI één keer op huisbezoek is geweest, is de vader in de gehele periode van de ondertoezichtstelling niet in beeld geweest. De GI heeft nog geen contact gehad met de vader. Doordat iedere samenwerking met de GI ontbreekt, kan de GI niet vaststellen of er sprake is van een fysiek en emotioneel voldoende veilige opvoedingsomgeving voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter heeft daarbij eerder overwogen dat juist het gebrek aan zicht ertoe leidt dat de zorgen toenemen. Dit is nu, enkele maanden later, niet anders.
5.3
Evenals de kinderrechter, is ook de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een zorgelijke situatie. De kinderrechter heeft de ouders in haar beschikking van 31 januari 2024 de kans willen geven om alsnog mee te werken en inzicht te geven aan de GI én daarbij overwogen dat ook de vader zal moeten meewerken. Dit blijkt niet, althans onvoldoende, te zijn gebeurd. Feitelijk gezien is de situatie zoals in de beschikking van 31 januari 2024 is beschreven onveranderd gebleven, omdat er nog steeds geen zicht is op de beschikbare pedagogische vaardigheden van de ouders, de gezinsdynamiek en daarmee mogelijk de oorzaken van de problematieken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.4
De rechtbank merkt als positief punt op dat de moeder ten aanzien van [minderjarige 2] werk heeft gemaakt van een verwijzing naar het [ziekenhuis] en dat [minderjarige 1] is aangemeld bij de zorgboerderij. Deze positieve, maar nog prille stappen, geven de rechtbank aanleiding om het verzoek van de GI vooralsnog aan te houden. De rechtbank wil monitoren of de ouders laten zien zich aan de afspraken te houden en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met de genomen stappen daadwerkelijk vooruitgang boeken over een langere periode. De rechtbank acht een aanhouding van het verzoek hierom noodzakelijk en hoopt dat er een bestendige medewerking komt van beide ouders voor langere duur. Daarnaast krijgt de GI de gelegenheid om veronderstelde zorgen concreet te maken en een plan van aanpak uit te werken voor de situatie dat het verzoek zou worden toegewezen.
5.5
De ouders krijgen, ook voor de meervoudige kamer van de rechtbank, de mogelijkheid te laten zien dat zij alsnog tot een samenwerking met de GI in staat zijn en zij openheid van zaken kunnen geven. Het kan niet meer zo zijn dat de ouders zich blijven terugtrekken en daarmee de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand blijft. Van de ouders wordt verwacht dat er in de komende periode concrete stappen worden gezet:
- zij geven inzicht in de opvoedsituatie;
- zij gaan
beidenmet de GI in gesprek;
- zij blijven met de GI in contact;
- zij komen afspraken met de GI en hulpverlening na;
- zij zullen ingezette hulpverlening accepteren en continueren.
5.6
De rechtbank zal het verzoek van de GI aanhouden tot de hierna te melden mondelinge behandeling van de meervoudige kamer van de rechtbank van
[datum] 2024 om [uur].De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat deze datum tot stand is gekomen rekening houdend met de samenstelling van de meervoudige kamer op [datum] 2024, die het meest gelijk is aan haar huidige samenstelling, maar zonder daarover voorafgaand overleg met de advocaat van de ouders en de GI. Het belang van een meest gelijke samenstelling van de meervoudige kamer heeft de rechtbank laten prevaleren. Indien er bij de advocaat van de ouders onverhoopt toch sprake is van een verhindering, wordt verzocht dit
binnen één weekna de datum van deze beschikking bij de rechtbank kenbaar te maken. De rechtbank benadrukt dat zij eraan hecht dat
beideouders aanwezig zullen zijn. Indien zulks niet het geval is, kan de rechtbank daaraan een conclusie verbinden die zij geraden acht. Tevens zal de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opnieuw uitnodigen voor een kindgesprek op een afzonderlijke dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling.
5.7
Van de GI verwacht de rechtbank
uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandelingeen schriftelijk verslag over de dan actuele stand van zaken met betrekking tot de hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de in rechtsoverweging 5.5 gestelde doelen, alsook haar standpunt over het verdere procesverloop en het aangehouden verzoek. Mocht de GI van mening zijn dat een uithuisplaatsing alsnog benodigd is dan verzoekt de rechtbank om ook onderzoek te doen naar een gedeeltelijke uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarbij zij bijvoorbeeld doordeweeks bij de oma verblijven en in het weekend bij de ouders. Dit kan dan in het verslag van de GI worden meegenomen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
houdt de beslissing op het verzoek aan tot de mondelinge behandeling van
dinsdag [datum] 2024 om [uur] bij de meervoudige kamer van deze rechtbank, (voorzitter, mr. Van Leuven) in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10, 4815 GW te Breda, in afwachting van het verslag van de GI en het standpunt van de GI over het resterend verzoek, zoals is overwogen in rechtsoverweging 5.6;
6.2
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping voor die mondelinge behandeling voor de GI, de ouders en hun advocaat;
6.3
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Jansen, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Skrotzki, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.