ECLI:NL:RBZWB:2024:3571

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
02-325075-22, 02-229409-21 (ttz. gev.), 21-002100-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor mishandeling met dodelijke afloop, bezit van cocaïne en brandstichting

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met de dood tot gevolg, bezit van cocaïne en brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 december 2022 [slachtoffer] heeft mishandeld door deze met kracht tegen de borst te duwen, wat leidde tot letsel en uiteindelijk de dood van het slachtoffer op 11 december 2022. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van letsel, en dat er een causaal verband bestond tussen de mishandeling en de dood van het slachtoffer.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bezit van 46 gram cocaïne, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee gevallen van brandstichting. Op 26 juli 2021 heeft hij geprobeerd de auto van [aangever] in brand te steken, wat gevaar opleverde voor andere voertuigen en nabijgelegen gebouwen. Op 13 augustus 2021 heeft hij de auto van [aangever] daadwerkelijk in brand gestoken, wat resulteerde in aanzienlijke schade aan de auto en andere voertuigen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, waarbij de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging zijn genomen. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op in beslag genomen voorwerpen die verband hielden met de strafbare feiten. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat de nieuwe feiten voorafgaand aan die straf waren gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-325075-22, 02-229409-21 (ttz. gev.), 21-002100-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. A. Sahin, advocaat te Lent

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 mei 2024. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie,
mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
parketnummer 02-325075-22
feit 1:[slachtoffer] heeft mishandeld terwijl die [slachtoffer] als gevolg daarvan is overleden;
feit 2: 46 gram cocaïne in zijn bezit had;
parketnummer 02-299409-21
feit 1:op 26 juli 2021 brand heeft gesticht waardoor er gevaar ontstond voor de auto van [aangever] en de omliggende gebouwen, dan wel de auto van [aangever] heeft vernield ;
feit 2:in de periode van 12 tot en met 13 augustus 2021 de auto van [aangever] in brand heeft gestoken, waardoor er gevaar ontstond voor in de buurt geparkeerde auto’s en de omliggende gebouwen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de brandstichting op 26 juli 2024 is de officier van justitie van mening dat dit een voltooide brandstichting betreft. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de bevindingen van [verbalisant] op bladzijde 42 van het dossier, waaruit blijkt dat het wiel van de auto in brand stond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
parketnummer 02-325075-22
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
parketnummer 02-299409-21
Ten aanzien van beide feiten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van het adres van aangever. Daarnaast is de auto van verdachte zwart terwijl er op de beelden een zilverkleurige of witte auto is te zien en kan aan de hand van de beelden niet worden vastgesteld dat verdachte de bestuurder van de auto was. Gelet op het feit dat het onderzoek aan de telecomgegevens niets heeft opgeleverd, kan verdachte aan de hand van de zendmastgegevens niet aan de plaats delict worden gelinkt. Verdachte had ook geen enkel motief om de auto van aangever in brand te steken.
Volgens de raadsvrouw is de verklaring van [medeverdachte] ongeloofwaardig. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat [medeverdachte] er belang bij heeft om belastend over verdachte te verklaren, dat [medeverdachte] uitsluitend datgene verklaart wat hij van de politie heeft gehoord en dat [medeverdachte] zichzelf niet belast in zijn verklaring.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat er geen sprake is van een voltooide brandstichting nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld hoe groot het risico was dat het vuur zou overslaan op de auto van aangever, dan wel op de
andere auto’s. De verklaring van de politie dat het wiel van de auto in brand stond acht de verdediging hiervoor onvoldoende nu de deskundige het uitsluitend heeft over een kannetje dat brandde en niet heeft verklaard dat hij het wiel van de auto ook heeft moeten blussen.
Subsidiair is er naar de mening van de raadsvrouw, gelet op hetgeen zij heeft aangevoerd, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
De raadsvrouw heeft alleen met betrekking tot feit 1 expliciet verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-325075-22, feit 1
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer] op 8 december 2022 met kracht tegen de borst heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen. Daarbij is bij [slachtoffer] letsel aan zijn hoofd ontstaan. Op zijn achterhoofd was een bult en bloed te zien. [slachtoffer] is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht, waar hij op 11 december 2022 ten gevolge van dat letsel is overleden.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel?
De rechtbank dient zich eerst te buigen over de vraag of verdachte met zijn handelen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel bij het slachtoffer. Het staat vast dat verdachte [slachtoffer] heeft geduwd met dusdanige kracht dat [slachtoffer] daardoor is gevallen op de grond. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor pijn en/of letsel zou bekomen en had verdachte tenminste voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel bij [slachtoffer] . Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld.
Causaal verband tussen de mishandeling en de dood van het slachtoffer?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze mishandeling – in strafrechtelijke zin – de dood tot gevolg heeft gehad. Voor een bewezenverklaring is vereist dat een causaal verband wordt vastgesteld tussen de gedraging van de verdachte en het ten laste gelegde gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit de medische gegevens in het dossier, waaronder het pathologisch onderzoek, is vastgesteld dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van schedelhersenletsel door stomp botsende krachtinwerking.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat er geen twijfel over bestaat dat de gedraging van verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. Als verdachte [slachtoffer] niet had geduwd, had [slachtoffer] het letsel dat de oorzaak was van zijn overlijden niet opgelopen. Het causaal verband is daarmee vast komen te staan.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg.
parketnummer 02-325075-22, feit 2
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van 46 gram cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 02-299409-21
Vaststelling van de feiten
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat op 26 juli 2021 een jerrycan met daarin een brandbare vloeistof in brand is gestoken en dat deze brandende jerrycan direct naast de auto van [aangever] stond. Vervolgens is op 13 augustus 2021 de auto van [aangever] in brand gestoken. Deze auto betreft een Volkswagen Golf met [kenteken 1] . De auto stond op beide data geparkeerd in het [adres] in [plaats 1] .
Brandstichting?
Naar het oordeel van de rechtbank is er beide keren sprake van een voltooide brandstichting. Ten aanzien van 26 juli 2021 overweegt de rechtbank daarbij dat de brandende jerrycan direct naast de auto van aangever stond en dat [verbalisant] zag dat het wiel van de auto ook daadwerkelijk in brand stond. Aangever heeft ook verklaard dat zijn band was geklapt en er veel roet op de auto en de velg zat.
Op 26 juli 2021 stonden naast de auto van aangever andere auto’s geparkeerd. De auto van aangever stond bovendien op twee meter afstand van een woning. Blijkens de verklaring van de medewerker van de brandweer die ter plaatse kwam, bevatte de jerrycan een brandbare vloeistof en is, bij het in brand steken van een brandbare vloeistof, het gevaar niet te overzien. Alles wat er in de directe omgeving is, loopt dan gevaar.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door de brandstichting op 26 juli 2021 het gevaar ontstond dat de nabij geparkeerde auto's en de nabij gelegen gebouwen ook brand zouden vatten.
Op 13 augustus 2021 zijn er naast de auto van aangever nog twee auto’s beschadigd, waaronder de Volkswagen Golf met [kenteken 3] toebehorend aan [naam] . Deze auto’s stonden direct naast de auto van aangever geparkeerd. De auto van aangever stond op ongeveer zestig centimeter van een woning.
Blijkens de verklaring van de medewerker van de brandweer die ter plaatse kwam, leverde het feit dat de auto's kort op elkaar geparkeerd stonden extra gevaar op. Volgens de medewerker van de brandweer blijkt uit de beelden en het ontstaan en de ontwikkeling van de brand dat er sprake is van brandstichting middels een brandbare vloeistof, waardoor ook hier het gevaar niet te overzien was en alles wat er in de omgeving aanwezig was gevaar liep.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat ook door deze brandstichting het gevaar ontstond dat de in de buurt geparkeerde auto's, waaronder de auto van [naam] , en de nabij gelegen gebouwen brand zouden vatten.
Heeft verdachte de brandstichting gepleegd?
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 26 juli 2021 rond het tijdstip van de brand, te weten omstreeks vier uur ‘s nachts, door de politie in de directe omgeving van de brand is aangetroffen en dat er naar zijn personalia is gevraagd. Hij zweette, liep op badslippers en bleef volgens de politie vaag over de details van de reden van zijn aanwezigheid aldaar op dat tijdstip.
De brandstichting op 13 augustus 2021 is te zien op camerabeelden. Op die beelden is te zien dat er vlak voor, tijdens en na de brandstichting een BMW met [kenteken 2] op het [adres] rijdt. De rechtbank stelt vast dat deze auto toen op naam stond van de
(ex-)vriendin van verdachte en dat verdachte degene was die in die auto reed. Twee verbalisanten hebben verdachte op de beelden herkend als de bestuurder van de auto. Ook wordt gezien dat er een bijrijder in de auto zit.
Op de camerabeelden wordt gezien dat de BMW richting het laatste hofje rijdt en stopt ter hoogte van de auto van aangever, waar de BMW enkele seconden stilstaat om vervolgens terug te rijden naar het eerste hofje. Kort daarop is op de beelden te zien dat er een man op badslippers met het signalement van verdachte met een tas in zijn hand uit het eerste hofje komt gelopen richting het achterste hofje. De man liep door naar het achterste hofje tot de auto van aangever en kwam kort daarop terugrennen richting het eerste hofje. Vervolgens is op de beelden te zien dat er brand ontstaat bij het voertuig van aangever, waarna de BMW het eerste hofje uitrijdt en het [adres] verlaat.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hem op 13 augustus 2021 heeft opgehaald met zijn BMW. Verdachte stopte bij het [adres] , stapte daar uit en pakte iets uit de auto. Verdachte liep de hoek om, waarna [medeverdachte] een knal hoorde. Verdachte kwam in één keer weer terug en ze reden weg. [medeverdachte] zag dat er een flinke vlammenzee was.
[medeverdachte] heeft daarnaast verklaard dat verdachte tegen hem heeft verteld dat hij dit eerder had gedaan en dat hij toen zijn identiteitskaart heeft moeten laten zien aan de politie. Tevens heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte die dag badslippers droeg.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het voorgaande vast dat verdachte degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting op 13 augustus 2021. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaring van [medeverdachte] te twijfelen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ook op 26 juli 2021 in de omgeving van de brand is gezien, dat dit omstreeks vier uur ’s nachts was, dat toen is gepoogd om dezelfde auto in brand te steken en dat verdachte vaag bleef over zijn aanwezigheid daar op dat tijdstip.
Bovendien heeft verdachte volgens [medeverdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij eerder had geprobeerd de auto in brand te steken en toen zijn identiteitskaart aan de politie heeft moeten laten zien. Dit sluit aan bij de bevindingen van de politie die verdachte die nacht kort na de brandstichting in de directe omgeving van de brand hebben aangetroffen.
Gelet daarop acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting op 26 juli 2021.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 02-325075-22
feit 1
op 8 december 2022 te [plaats 1] [slachtoffer] heeft mishandeld door die voornoemde [slachtoffer] (hard) tegen de borst te duwen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
feit 2
op 21 december 2022 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 46 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
parketnummer 02-299409-21
feit 1 primair
op 26 juli 2021 te [plaats 1] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een jerrycan en de zich daarin bevindende brandbare stof terwijl daarvan gemeen gevaar voor (nabij geparkeerde) auto's, waaronder een personenauto, merk/type Volkswagen Golf, [kenteken 1] , toebehorende aan [aangever] en (nabij gelegen) gebouwen te duchten was;
feit 2
op 13 augustus 2021 te [plaats 1] opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto, te weten een Volkswagen Golf ( [kenteken 1] ), toebehorende aan [aangever] , door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en die auto gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (in de buurt geparkeerde) auto's (waaronder de Volkswagen Golf met [kenteken 3] toebehorend aan [naam] ) en (nabij gelegen) gebouwen te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaar.
Gelet op de ernst van de feiten is er naar de mening van de officier van justitie geen ruimte voor een kortere, (deels) voorwaardelijke straf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen waarvan 6 maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. Verdachte heeft hulp nodig en ziet dat nu zelf ook in. Niet alleen verdachte is daarbij gebaat, maar ook de maatschappij. Bij een langdurige onvoorwaardelijke straf wordt de positieve weg die verdachte heeft ingeslagen weer doorbroken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] met de dood tot gevolg. Het is verdachte aan te rekenen dat hij door het duwen van het slachtoffer het risico op (ernstig) letsel of zelfs de dood heeft veroorzaakt en hierdoor de dood ook is ingetreden. Hoewel voor de rechtbank vaststaat dat verdachte nooit heeft gewild dat het slachtoffer zou komen te overlijden, is dit wel het gevolg geweest van zijn handelen. Door het handelen van verdachte is het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, namelijk zijn leven, kwijtgeraakt. Het overlijden van het slachtoffer heeft daarnaast onherstelbaar leed veroorzaakt voor zijn nabestaanden. Zij zullen het slachtoffer voor altijd moeten missen.
Daarbij rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij zich, na het slachtoffer te hebben geduwd, niet om het slachtoffer heeft bekommerd, terwijl hij heeft gezien dat hij ten val was gekomen. Ook is verdachte niet ter zitting verschenen om verantwoording af te leggen.
Bij de doorzoeking van de woning van verdachte naar aanleiding van dit feit, is cocaïne aangetroffen, tezamen met andere verdovende middelen en drugsgerelateerde goederen. Het bezit van cocaïne is een ernstig feit. Cocaïne kan niet alleen grote gezondheidsschade toebrengen aan de gebruiker, ook de productie en distributie van cocaïne gaan gepaard met ernstige vormen criminaliteit. De rechtbank neemt verdachte het bezit van de cocaïne extra kwalijk nu in zijn woning ook zijn vier jonge kinderen woonden.
Daarnaast heeft verdachte zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan brandstichting. De eerste keer heeft hij getracht de auto van aangever, zijnde de zwager van verdachte, in brand te steken. Daarbij heeft de band van de auto in brand gestaan. De tweede keer is de auto zodanig uitgebrand dat deze is weggesleept en hebben ook twee andere auto’s schade opgelopen door de brand. Voor brandstichting geldt dat dit een zeer ernstig feit is, juist omdat er zoveel gevaar vanuit gaat en het vaak aanzienlijke schade tot gevolg heeft. Het is goed voorstelbaar dat de buurtbewoners enorm geschrokken zijn en dat het voorval veel impact op hen heeft gehad. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de brandstichtingen in een woonwijk zijn gepleegd op een tijdstip dat de meeste mensen liggen te slapen. Door deze feiten te plegen, heeft verdachte laten zien zich niet te bekommeren om de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers en de omwonenden zou hebben en heeft hij ook een volledig gebrek aan respect getoond voor andermans eigendommen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en het bezit van harddrugs.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport over verdachte van 25 april 2024. De reclassering adviseert om aan verdachte een volledig onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een werkstraf raden zij ten zeerste af, net als het opleggen van bijzondere voorwaarden. Verdachte kan zich niet houden aan afspraken met de reclassering en kan zich ook niet houden aan de regels van de reclassering. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden meer om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Strafmaat
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar recht doet aan de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gelet op de ernst van de feiten en het advies van de reclassering acht de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel met daarbij eventuele bijzondere voorwaarden niet aan de orde.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De in beslag genomen enveloppen en weegschalen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat die voorwerpen aan verdachte toebehoren en die voorwerpen tot het begaan van drugsgerelateerde misdrijven zijn bestemd.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen boksbeugel en werpster zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat die voorwerpen bij het onderzoek naar de onder parketnummer 02-325075-22 ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl die voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.3
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen Samsung telefoon aan de nabestaanden van [slachtoffer] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kunnen worden aangemerkt.
7.4
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen iPhone 8 en het in beslag genomen geldbedrag van € 630,00 aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft verzocht om haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken die aan verdachte is opgelegd bij arrest van 17 mei 2023.
De rechtbank stelt vast dat onderhavige feiten zijn gepleegd voorafgaand aan het opleggen van voornoemde voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte. Gelet hierop verklaart de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57 en 63, 157, 300 lid 1 en 3 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 02-325075-22
feit 1:mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
parketnummer 02-299409-21
feit 1 primair en feit 2, telkens:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen, te weten twee enveloppen en twee weegschalen;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten: een boksbeugel en een werpster;
- gelast de teruggave aan de nabestaanden van [slachtoffer] van het in beslag genomen voorwerp, te weten een Samsung telefoon;
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten een iPhone 8 en een geldbedrag van € 630,00;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 21-002100-21;
Voorlopige hechtenis
- heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. L.H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 mei 2024.
Mr. Martens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.