4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-325075-22, feit 1
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte [slachtoffer] op 8 december 2022 met kracht tegen de borst heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen. Daarbij is bij [slachtoffer] letsel aan zijn hoofd ontstaan. Op zijn achterhoofd was een bult en bloed te zien. [slachtoffer] is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht, waar hij op 11 december 2022 ten gevolge van dat letsel is overleden.
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel?
De rechtbank dient zich eerst te buigen over de vraag of verdachte met zijn handelen opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel bij het slachtoffer. Het staat vast dat verdachte [slachtoffer] heeft geduwd met dusdanige kracht dat [slachtoffer] daardoor is gevallen op de grond. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor pijn en/of letsel zou bekomen en had verdachte tenminste voorwaardelijk opzet op het toebrengen van pijn en/of letsel bij [slachtoffer] . Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld.
Causaal verband tussen de mishandeling en de dood van het slachtoffer?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze mishandeling – in strafrechtelijke zin – de dood tot gevolg heeft gehad. Voor een bewezenverklaring is vereist dat een causaal verband wordt vastgesteld tussen de gedraging van de verdachte en het ten laste gelegde gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend.
Uit de medische gegevens in het dossier, waaronder het pathologisch onderzoek, is vastgesteld dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van schedelhersenletsel door stomp botsende krachtinwerking.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat er geen twijfel over bestaat dat de gedraging van verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg. Als verdachte [slachtoffer] niet had geduwd, had [slachtoffer] het letsel dat de oorzaak was van zijn overlijden niet opgelopen. Het causaal verband is daarmee vast komen te staan.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg.
parketnummer 02-325075-22, feit 2
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van 46 gram cocaïne wettig en overtuigend bewezen.
parketnummer 02-299409-21
Vaststelling van de feiten
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat op 26 juli 2021 een jerrycan met daarin een brandbare vloeistof in brand is gestoken en dat deze brandende jerrycan direct naast de auto van [aangever] stond. Vervolgens is op 13 augustus 2021 de auto van [aangever] in brand gestoken. Deze auto betreft een Volkswagen Golf met [kenteken 1] . De auto stond op beide data geparkeerd in het [adres] in [plaats 1] .
Brandstichting?
Naar het oordeel van de rechtbank is er beide keren sprake van een voltooide brandstichting. Ten aanzien van 26 juli 2021 overweegt de rechtbank daarbij dat de brandende jerrycan direct naast de auto van aangever stond en dat [verbalisant] zag dat het wiel van de auto ook daadwerkelijk in brand stond. Aangever heeft ook verklaard dat zijn band was geklapt en er veel roet op de auto en de velg zat.
Op 26 juli 2021 stonden naast de auto van aangever andere auto’s geparkeerd. De auto van aangever stond bovendien op twee meter afstand van een woning. Blijkens de verklaring van de medewerker van de brandweer die ter plaatse kwam, bevatte de jerrycan een brandbare vloeistof en is, bij het in brand steken van een brandbare vloeistof, het gevaar niet te overzien. Alles wat er in de directe omgeving is, loopt dan gevaar.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door de brandstichting op 26 juli 2021 het gevaar ontstond dat de nabij geparkeerde auto's en de nabij gelegen gebouwen ook brand zouden vatten.
Op 13 augustus 2021 zijn er naast de auto van aangever nog twee auto’s beschadigd, waaronder de Volkswagen Golf met [kenteken 3] toebehorend aan [naam] . Deze auto’s stonden direct naast de auto van aangever geparkeerd. De auto van aangever stond op ongeveer zestig centimeter van een woning.
Blijkens de verklaring van de medewerker van de brandweer die ter plaatse kwam, leverde het feit dat de auto's kort op elkaar geparkeerd stonden extra gevaar op. Volgens de medewerker van de brandweer blijkt uit de beelden en het ontstaan en de ontwikkeling van de brand dat er sprake is van brandstichting middels een brandbare vloeistof, waardoor ook hier het gevaar niet te overzien was en alles wat er in de omgeving aanwezig was gevaar liep.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat ook door deze brandstichting het gevaar ontstond dat de in de buurt geparkeerde auto's, waaronder de auto van [naam] , en de nabij gelegen gebouwen brand zouden vatten.
Heeft verdachte de brandstichting gepleegd?
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 26 juli 2021 rond het tijdstip van de brand, te weten omstreeks vier uur ‘s nachts, door de politie in de directe omgeving van de brand is aangetroffen en dat er naar zijn personalia is gevraagd. Hij zweette, liep op badslippers en bleef volgens de politie vaag over de details van de reden van zijn aanwezigheid aldaar op dat tijdstip.
De brandstichting op 13 augustus 2021 is te zien op camerabeelden. Op die beelden is te zien dat er vlak voor, tijdens en na de brandstichting een BMW met [kenteken 2] op het [adres] rijdt. De rechtbank stelt vast dat deze auto toen op naam stond van de
(ex-)vriendin van verdachte en dat verdachte degene was die in die auto reed. Twee verbalisanten hebben verdachte op de beelden herkend als de bestuurder van de auto. Ook wordt gezien dat er een bijrijder in de auto zit.
Op de camerabeelden wordt gezien dat de BMW richting het laatste hofje rijdt en stopt ter hoogte van de auto van aangever, waar de BMW enkele seconden stilstaat om vervolgens terug te rijden naar het eerste hofje. Kort daarop is op de beelden te zien dat er een man op badslippers met het signalement van verdachte met een tas in zijn hand uit het eerste hofje komt gelopen richting het achterste hofje. De man liep door naar het achterste hofje tot de auto van aangever en kwam kort daarop terugrennen richting het eerste hofje. Vervolgens is op de beelden te zien dat er brand ontstaat bij het voertuig van aangever, waarna de BMW het eerste hofje uitrijdt en het [adres] verlaat.
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hem op 13 augustus 2021 heeft opgehaald met zijn BMW. Verdachte stopte bij het [adres] , stapte daar uit en pakte iets uit de auto. Verdachte liep de hoek om, waarna [medeverdachte] een knal hoorde. Verdachte kwam in één keer weer terug en ze reden weg. [medeverdachte] zag dat er een flinke vlammenzee was.
[medeverdachte] heeft daarnaast verklaard dat verdachte tegen hem heeft verteld dat hij dit eerder had gedaan en dat hij toen zijn identiteitskaart heeft moeten laten zien aan de politie. Tevens heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte die dag badslippers droeg.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het voorgaande vast dat verdachte degene is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting op 13 augustus 2021. De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaring van [medeverdachte] te twijfelen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ook op 26 juli 2021 in de omgeving van de brand is gezien, dat dit omstreeks vier uur ’s nachts was, dat toen is gepoogd om dezelfde auto in brand te steken en dat verdachte vaag bleef over zijn aanwezigheid daar op dat tijdstip.
Bovendien heeft verdachte volgens [medeverdachte] tegen hem heeft gezegd dat hij eerder had geprobeerd de auto in brand te steken en toen zijn identiteitskaart aan de politie heeft moeten laten zien. Dit sluit aan bij de bevindingen van de politie die verdachte die nacht kort na de brandstichting in de directe omgeving van de brand hebben aangetroffen.
Gelet daarop acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de brandstichting op 26 juli 2021.