In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure naar aanleiding van een kindbrief van een minderjarige, geboren in 2007. De minderjarige, vertegenwoordigd door mr. M. Hofland als bijzondere curator, heeft verzocht om beëindiging van het gezag van haar moeder en om erkenning door haar vader zonder dat hij met het gezag wordt belast. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder in een andere procedure inmiddels is beëindigd, waardoor de minderjarige geen belang meer heeft bij haar verzoek tot beëindiging van het gezag. De rechtbank heeft het verzoek van de minderjarige om erkenning door de vader afgewezen, omdat dit verzoek niet door de minderjarige zelf kan worden gedaan. De rechtbank heeft echter aangegeven dat de erkenning door de vader in onderling overleg met de gecertificeerde instelling kan worden geregeld. De bijzondere curator is verzocht om dit verder met de minderjarige te bespreken. De rechtbank heeft de minderjarige en de betrokken partijen geïnformeerd over de beslissing en de verdere stappen die genomen kunnen worden. De beschikking is openbaar uitgesproken door de kinderrechters M. van Leuven, A. Jansen en J. Skrotzki, in tegenwoordigheid van griffier mr. Vos.