ECLI:NL:RBZWB:2024:3560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10770116 \ CV EXPL 23-3686 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst voor tuinaanleg en terugbetaling aanbetaling

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], terugbetaling van een aanbetaling van € 4.300,00 aan [bedrijf van gedaagde], die was ingehuurd voor het opknappen van hun tuin. De overeenkomst werd in januari 2022 gesloten, maar [bedrijf van gedaagde] voldeed niet aan zijn verplichtingen en voltooide de werkzaamheden niet. Na herhaaldelijke verzoeken om de werkzaamheden af te ronden, ontbonden eisers de overeenkomst op 28 september 2023 en vorderden zij de aanbetaling terug, minus de waarde van het geleverde werk. De kantonrechter oordeelde dat [bedrijf van gedaagde] tekort was geschoten in zijn verplichtingen en dat eisers recht hadden op terugbetaling van de aanbetaling, verminderd met de waarde van het geleverde werk, dat door de kantonrechter werd vastgesteld op € 543,95. De wettelijke rente werd toegewezen vanaf het moment dat [bedrijf van gedaagde] in verzuim was geraakt, te weten 5 oktober 2023. De vordering tot schadevergoeding voor dode planten werd afgewezen, omdat deze schade niet aan [bedrijf van gedaagde] kon worden toegerekend. Daarnaast werden buitengerechtelijke kosten toegewezen tot een bedrag van € 671,55 en moest [bedrijf van gedaagde] de proceskosten van € 1.054,77 vergoeden. Het vonnis werd uitgesproken op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10770116 \ CV EXPL 23-3686
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonadres]
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. N. van Holland (Zilion B.V.),
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [bedrijf van gedaagde],
wonende en zaakdoende te [adres]
gedaagde partij,
hierna te noemen: [bedrijf van gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

[eisers] spreken begin 2022 met [bedrijf van gedaagde] af dat hij hun tuin zal opknappen. [bedrijf van gedaagde] begint wel met de werkzaamheden, maar maakt ze ondanks diverse berichten van [eisers] niet af. Uiteindelijk ontbinden [eisers] de overeenkomst en vorderen ze terugbetaling van de aanbetaling onder aftrek van de waarde van het uitgevoerde werk en geleverde zaken. Daarnaast willen zij een schadevergoeding voor door hen gekochte planten die inmiddels dood zijn.
[bedrijf van gedaagde] is bereid om de aanbetaling terug te betalen, maar stelt als verweer dat de waarde van het door hem geleverde werk hoger is. Hij vindt dat hij daarom een lager bedrag hoeft terug te betalen. De kantonrechter beoordeelt de waarde van het geleverde werk en stelt vast welk bedrag [bedrijf van gedaagde] moet terugbetalen en vanaf wanneer de wettelijke rente verschuldigd is.
[bedrijf van gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is voor kosten van de dode planten. De kantonrechter wijst dit deel van de vordering af, omdat deze schade niet aan [bedrijf van gedaagde] kan worden toegerekend.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2024.
2.2.
Omdat [bedrijf van gedaagde] zonder bericht van verhindering niet op de mondelinge behandeling is verschenen en niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat hij op de hoogte was van de zittingsdatum, is een proces-verbaal opgemaakt en is [bedrijf van gedaagde] per aangetekende brief in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Van deze mogelijkheid heeft hij geen gebruik gemaakt. Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten:
- [eisers] zijn op 27 januari 2022 met [bedrijf van gedaagde] mondeling overeengekomen dat [bedrijf van gedaagde] werkzaamheden zou uitvoeren in de voor- en achtertuin van [eisers] voor een bedrag van € 8.500,00 inclusief BTW.
- [eisers] hebben op 20 februari 2022 diverse planten gekocht die zij zelf in de tuin wilden aanbrengen.
- [eisers] hebben op 10 april 2022 een bedrag aan [bedrijf van gedaagde] betaald van € 4.300,00 in verband met door [bedrijf van gedaagde] besteld materiaal.
- [eisers] hebben [bedrijf van gedaagde] herhaaldelijk gevraagd wanneer hij zou gaan beginnen. Op 28 juli 2022 is [bedrijf van gedaagde] begonnen met het aanbrengen van Cortenstaal rondom de voortuin.
- [eisers] hebben daarna herhaaldelijk gevraagd wanneer [bedrijf van gedaagde] het werk zou afmaken.
- Op 26 augustus 2022 sturen [eisers] een Whatsappbericht aan [bedrijf van gedaagde] waarin zij schrijven:
“ [gedaagde] ik ben eigenlijk wel nieuwsgierig wanneer jij ons tuin komt doen”
- Diezelfde dag antwoordt [bedrijf van gedaagde] in een Whatsappbericht waarin hij schrijft:

Jouw vrouw, wil de voorkant klaar hebben voor het bloemenfeest in [plaats], dat volgend weekend, dus daar gaan we voor zorgen
- Op 1 september 2022 hebben [eisers] per Whatsapp aan [bedrijf van gedaagde] gevraagd “Komen jullie vandaag”. Daarop heeft [bedrijf van gedaagde] nog dezelfde dag gereageerd met het volgende bericht:

Ik heb geen mensen ben de hele week alleen zijn er een paar met vakantie maandag terug en nog 1 ziek met ontstoken kaak. Ga kijken of ikzelf vanmiddag kan komen, beloof niets
- Nadat [eisers] op 21 september 2022 per Whatsapp nogmaals aan [bedrijf van gedaagde] hebben gevraagd wanneer hij kan komen, heeft hij de volgende reactie gestuurd:

Ik zal t ijzer en de paar uurtjes van het ijzer plaatsen in t weekend even optellen dan haal ik dat van het bedrag af en stort ik de rest terug Ik heb er destijds niet om gevraagd [eiser 1] om dat geld Dus je zegt t maar !!”
- [eisers] hebben daarna op 25 november 2022 nog een keer gevraagd wanneer [bedrijf van gedaagde] zal komen. Daarop heeft hij laten weten dat hij nog twee weken wat te doen had en dan zou komen. [bedrijf van gedaagde] heeft daarna echter geen werkzaamheden meer verricht of materialen geleverd.
- Op 17 mei 2023 hebben [eisers] een brief gestuurd aan [bedrijf van gedaagde] . Daarin hebben ze hun ongenoegen geuit over de lange tijd die is verstreken sinds het verstrekken van de opdracht en het feit dat de tuin op dat moment nog niet klaar is. Daarnaast hebben zij aangegeven dat zij [bedrijf van gedaagde] aansprakelijk houden voor het dood gaan van planten die [eisers] hadden gekocht en ook overige geleden en nog te lijden schade. Tot slot schrijven zij, voor zover van belang:

[…]Ook de overige door jou geplaatste, en zich nog in de verpakking bevindende stalen delen, die in de achtertuin aanwezig zijn gaarne, in goed overleg met ons, verwijderen en afvoeren. Het moge duidelijk zijn, gelet op bovenstaand feitenrelaas, ondanks onze vele verzoeken tot het nakomen van onze ondubbelzinnig gemaakte afspraken blijf jij in gebreke, derhalve, rest ons niets anders, zeggen wij hierbij per direct onze met jou gesloten mondelinge overeenkomst op, dus beëindigen deze, primair vanwege wanprestatie.
Het door ons aan jou, op jouw verzoek, reeds betaalde voorschot ad € 4.300,-- wensen wij ten spoedigste volledig retour te ontvangen door betaling op ons bank [rekeningnummer] ten name van [eiser 1] eo [eiser 2] .
[…] Jij bent overduidelijk tekort geschoten in het nakomen van je verplichtingen jegens ons.”
- Op 19 juli 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] een ingebrekestelling aan [bedrijf van gedaagde] gestuurd. Daarin heeft hij, voor zover hier relevant, opgenomen:

Laatste kans
Ondanks dat cliënten er een hard hoofd in hebben willen ze u nog 2 weken na dagtekening van dit schrijven geven om het afgesproken werk af te maken en de goederen af te leveren.
Indien u dat nalaat […]zal ik de overeenkomst gaan ontbinden en u namens cliënten dagvaarden en de betaalde EUR 4.300,00 terugvorderen, uiteraard inclusief rente en kosten.
- Op 28 september 2023 heeft de gemachtigde van [eisers] een brief gestuurd aan [bedrijf van gedaagde] waarin hij schrijft, voor zover van belang:

Op mijn bericht van 20 juli 2023 (verstuurd per mail en fysieke post) heb ik of mijn cliënten geen enkele reactie ontvangen. Dat maakt het duidelijk dat u uw deel van de afspraak blijvend niet na zult komen.
Daarom ga ik hierbij over tot ontbinding van de overeenkomst. […] U heeft zelf bijna niets gepresteerd en dus dient u de door mijn cliënt betaalde EUR 4.300,00 plus de vergoeding voor de door mijn cliënten onnodig en inmiddels verpieterde aangekochte plantjes en inmiddels vergane tuinmest (EUR 1.491,89) terug te betalen.
Ik sommeer u dan ook om EUR 5.791,89 binnen 1 week na dagtekening van dit schrijven over te maken op [rekeningnummer] t.n.v. [eiser 1] eo [eiser 2] o.v.v. creditering tuinaanleg. […]”
- [bedrijf van gedaagde] heeft naar aanleiding hiervan niets betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vorderen - samengevat - veroordeling van [bedrijf van gedaagde] tot betaling van een bedrag van
  • € 3.920,00 voor de aanbetaling, (€ 4.300,00 minus de waarde van de geleverde zaken en werkzaamheden à € 380,00);
  • € 1.491,89 als vergoeding voor de door [eisers] gekochte en inmiddels dode planten en bloemen en dergelijke ;
  • € 804,16 voor buitengerechtelijke kosten.
Daarnaast willen zij dat [bedrijf van gedaagde] de wettelijke rente over deze bedragen vergoedt en ook de proceskosten betaalt. [eisers] willen de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[bedrijf van gedaagde] voert verweer. Hij wil alleen de aanbetaling terugbetalen minus de waarde van de geleverde zaken en werkzaamheden, waarbij hij de waarde stelt op een bedrag van € 1.500,15 inclusief BTW. De rest van de vorderingen moet worden afgewezen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De standpunten van [eisers]
5.1.
stellen dat [bedrijf van gedaagde] zich niet heeft gehouden aan de afspraken uit de overeenkomst, omdat hij de afgesproken werkzaamheden telkens niet uitvoerde. Hij heeft alleen wat summiere werkzaamheden uitgevoerd. Daarom moet [bedrijf van gedaagde] de aanbetaling met aftrek van de waarde van de paar uur aan werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd en het door hem geleverde Cortenstaal terugbetalen aan [eisers] . Het saldo is een bedrag van (€ 4.300,00 - € 380,00=) € 3.920,00. Daarnaast zijn de door [eisers] aangeschafte planten voor de tuin doodgegaan, doordat [bedrijf van gedaagde] de overeenkomst niet is gekomen. De schade in verband hiermee, een bedrag van € 1.491,89, moet [bedrijf van gedaagde] daarom aan hen vergoeden. [eisers] stellen primair dat door het (niet) handelen van [bedrijf van gedaagde] sprake is van een tekortkoming, artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (BW). Tijdens de mondeling behandeling hebben [eisers] aangevuld dat zij terugbetaling van de aanbetaling vorderen op grond van ontbinding van de overeenkomst vanwege deze tekortkoming. Subsidiair is volgens hen sprake van onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW), omdat [bedrijf van gedaagde] zich onrechtmatig heeft verrijkt ten koste van [eisers] en hij nergens op reageerde, gemaakte beloftes niet nakwam en de aanbetaling niet heeft terugbetaald. Dat leidt tot (vermogens-)schade bij [eisers] en dat is [bedrijf van gedaagde] volledig toe te rekenen. [eisers] stellen dat ze recht hebben op de wettelijke rente over het saldo vanaf het moment dat ze de aanbetaling hebben gedaan, 10 april 2022, en over de kosten van de planten vanaf het moment dat ze deze hebben gekocht, 20 februari 2022. Tot slot stellen [eisers] dat [bedrijf van gedaagde] de buitengerechtelijke kosten moet betalen, een bedrag van € 804,16 inclusief BTW.
De standpunten van [bedrijf van gedaagde]
5.2.
[bedrijf van gedaagde] erkent dat hij de aanbetaling heeft ontvangen. Hij is bereid de aanbetaling terug te betalen onder aftrek van de kosten van de door hem aangeschafte en aan [eisers] geleverde materialen. Dat is volgens hem een bedrag van € 1.500,15 inclusief BTW. [bedrijf van gedaagde] betwist dat hij aansprakelijk is voor de kosten van planten die dood zijn gegaan. Er is nooit een datum of termijn afgesproken waarop hij de werkzaamheden zou uitvoeren. [eisers] hebben er volgens hem zelf voor
gekozen al planten aan te schaffen voordat de tuin gereed was. Overigens betwist hij ook de hoogte van de door [eisers] hiervoor gestelde kosten. Op grond van de overgelegde factuur zijn die kosten maar € 218,89.
De overeenkomst is per 28 september 2023 rechtsgeldig ontbonden
5.3.
[eisers] stellen dat zij de overeenkomst met [bedrijf van gedaagde] hebben ontbonden, omdat [bedrijf van gedaagde] het werk niet afmaakte. [bedrijf van gedaagde] betwist niet dat hij slechts een klein deel van de afspraken is nagekomen. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [bedrijf van gedaagde] tekort is geschoten in zijn verplichtingen op grond van de overeenkomst met [eisers] . Op grond van artikel 6:265 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft deze tekortkoming aan [eisers] het recht de overeenkomst te ontbinden.
Wel moet daarbij op grond van het tweede lid van dit artikel ook sprake zijn van verzuim van [bedrijf van gedaagde] . In deze zaak was daarvoor op grond van artikel 6:82 BW een ingebrekestelling vereist. Dat betekent dat [eisers] schriftelijk aan [bedrijf van gedaagde] de mogelijkheid moesten geven om binnen een redelijke termijn alsnog de werkzaamheden uit te voeren. Dat hebben zij voor het eerst op de juiste manier gedaan met de brief van hun gemachtigde van 19 juli 2023. [bedrijf van gedaagde] heeft naar aanleiding van deze brief niet alsnog de werkzaamheden uitgevoerd. Daarom is hij na het verstrijken van de in deze brief gegeven termijn van twee weken in verzuim geraakt.
De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten en dat [eisers] met de brief van hun gemachtigde van 28 september 2023 de overeenkomst rechtsgeldig hebben ontbonden.
[bedrijf van gedaagde] moet de aanbetaling terugbetalen, minus de door de kantonrechter geschatte waarde van het werk dat hij heeft gedaan
5.4.
[eisers] vorderen terugbetaling van de aanbetaling minus de waarde van het geleverde werk op grond van de ontbinding van de overeenkomst. [bedrijf van gedaagde] betwist niet dat zij daar recht op hebben. Wel betwist hij de hoogte van de af te trekken waarde.
De waarde van het geleverde werk stellen [eisers] op een bedrag van € 380,00. Dat bedrag hebben zij opgebouwd uit € 200,00 voor geleverde arbeid en € 180,00 voor het geleverde Cortenstaal. [bedrijf van gedaagde] heeft de waarde van de geleverde arbeid niet betwist, maar de waarde van het geleverde Cortenstaal wel. Volgens [bedrijf van gedaagde] is voor een bedrag van € 1.500,15 aan Cortenstaal door hem geleverd. Hij onderbouwt dit met twee facturen van [bedrijf] .
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] een toelichting gegeven op het door [bedrijf van gedaagde] geleverde Cortenstaal. Ongeveer 15 meter van het geleverde Cortenstaal is volgens hen verwerkt, de rest ligt nog in pakketjes opgeslagen in de tuin. [bedrijf van gedaagde] was niet bij de mondelinge behandeling aanwezig. Wel is hij nog in de gelegenheid gesteld om op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling te reageren, maar daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt. Daarom gaat de kantonrechter, mede op basis van de foto’s in het dossier, ervan uit dat ongeveer 15 meter Cortenstaal is verwerkt. Voor de meterprijs van het Cortenstaal sluit de kantonrechter aan bij de stukprijs op de factuur van [bedrijf] , omdat deze niet, althans onvoldoende gemotiveerd is betwist door [eisers] . De stukprijs komt op een bedrag van € 18,95 exclusief BTW en € 22,93 inclusief BTW per 106 cm. De kantonrechter begroot de waarde van het geleverde werk daarmee op een bedrag van (15 x € 22,93 =) € 343,95 aan materiaal. Samen met het bedrag van € 200,00 aan arbeid komt de totale waarde daarmee op een bedrag van € 543,95. De kantonrechter wijst op grond daarvan een bedrag toe van (€ 4.300,00 - € 543,95 =) € 3.756,05. Dit is het bedrag dat [bedrijf van gedaagde] aan [eisers] moet terugbetalen als ongedaanmakingsverplichting.
De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf het moment van verzuim
5.5.
[eisers] stellen dat zij recht hebben op de wettelijke rente over het bedrag van de aanbetaling minus de waarde van het geleverde werk vanaf het moment waarop zij de aanbetaling aan [bedrijf van gedaagde] hebben betaald, 10 april 2022. De kantonrechter wijst de wettelijke rente toe vanaf en latere datum en legt hieronder uit waarom.
5.6.
Op grond van artikel 6:119 BW kan wettelijke rente gevorderd worden over een geldsom vanaf het moment dat een schuldenaar in verzuim is. Dit verzuim ontstaat op het moment dat de schuldenaar te laat is met betalen van de geldsom. De overeenkomst tussen [eisers] en [bedrijf van gedaagde] is ontbonden per 28 september 2023. Vanaf dat moment bestond voor [bedrijf van gedaagde] de verplichting om de aanbetaling terug te betalen. [eisers] hebben hem daarvoor één week de tijd gegeven dus tot en met 4 oktober 2023. [bedrijf van gedaagde] heeft niet betaald. Dat betekent dat hij vanaf 5 oktober 2023 in verzuim is gekomen. De kantonrechter is op grond daarvan van oordeel dat [eisers] aanspraak kunnen maken op wettelijke rente over het terug te betalen bedrag van € 3.756,05 vanaf 5 oktober 2023.
De kantonrechter wijst de vordering tot schadevergoeding voor de dode planten af.
5.7.
[eisers] stellen dat [bedrijf van gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan doordat de planten zijn doodgegaan, omdat hij de werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat niet is voldaan aan de vereisten voor aansprakelijkheid van [bedrijf van gedaagde] voor deze schade.
Uit artikel 6:74 BW volgt dat [bedrijf van gedaagde] aansprakelijk is voor schade van [eisers] als hij tekort is geschoten en daardoor de schade is ontstaan. De schade moet hem ook zijn toe te rekenen. [eisers] hebben een factuur overgelegd van [naam] waaruit blijkt dat zij daar in februari 2022 planten hebben gekocht voor een bedrag van € 218,89. Op dat moment hadden [eisers] met [bedrijf van gedaagde] nog geen datum afgesproken waarop de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Ook hadden zij niet met [bedrijf van gedaagde] afgesproken dat zij al planten zouden kopen. Door dat toch alvast te doen, hebben zij zelf een risico genomen dat het nog een tijd kon duren voordat de planten de grond in konden. Die schade kan daarom niet aan [bedrijf van gedaagde] worden toegerekend. [bedrijf van gedaagde] heeft wel per Whatsappbericht van 26 augustus 2022 aangegeven dat hij ervoor zou zorgen dat de voortuin voor het bloemenfeest klaar zou zijn, maar [eisers] hebben niet gesteld of onderbouwd dat zij met het oog op die datum planten of kunstmest hebben ingekocht. Van de aankoop van de overige planten of kunstmest is namelijk geen enkele onderbouwing overgelegd, zoals bijvoorbeeld een bankafschrift. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [eisers] de schade van de dode planten deels niet hebben onderbouwd en dat die voor het overige niet aan [bedrijf van gedaagde] kan worden toegerekend. De kantonrechter wijst daarom de vordering tot vergoeding van schade voor de dode planten en kunstmest af. De daaraan gekoppelde vordering van betaling van wettelijke rente wordt daarom ook afgewezen.
De buitengerechtelijke kosten worden voor een deel toegewezen
5.8.
[eisers] vorderen vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Deze vordering moet getoetst worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen (artikel 6:96 lid 2c BW). De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] voldoende hebben gesteld dat zij buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt en dat deze in redelijkheid zijn gemaakt om tot een oplossing van het geschil met [bedrijf van gedaagde] te komen.
De hoogte van de gevorderde kosten hebben [eisers] gebaseerd op het tarief in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu een substantieel deel van de vordering echter wordt afgewezen, is het niet redelijk om het toepasselijke wettelijke tarief te bepalen aan de hand van de hele vordering. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke kosten daarom toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag van € 3.756,05, wat uitkomt op een bedrag van € 671,55 inclusief BTW.
5.9.
[bedrijf van gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,77
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.054,77‬
5.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [bedrijf van gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 3.756,05, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 5 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [bedrijf van gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 671,55 aan buitengerechtelijke kosten,
6.3.
veroordeelt [bedrijf van gedaagde] in de proceskosten van € 1.054,77, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [bedrijf van gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
veroordeelt [bedrijf van gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.