ECLI:NL:RBZWB:2024:356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02-255198-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verlengde uitvoer van cocaïne met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 oktober 2023 ruim drie kilo cocaïne naar het buitenland heeft vervoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met wetenschap van de aanwezigheid van cocaïne in zijn auto handelde. De verdachte had een pakket van 984,38 gram cocaïne achter het dashboardkastje en twee pakketten van samen 2.311,49 gram onder de achterbank. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vol opzet had op de uitvoer van de 984,38 gram cocaïne, maar geen wetenschap had van de cocaïne onder de achterbank. Echter, de rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de uitvoer van de 2.311,49 gram cocaïne, omdat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat er meer verdovende middelen in zijn auto aanwezig waren.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die jong is en een gezin heeft in Frankrijk. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van de drugshandel. De in beslag genomen drugs werden onttrokken aan het verkeer, terwijl de telefoons aan de verdachte werden teruggegeven. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-255198-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ruim drie kilo cocaïne naar het buitenland heeft vervoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van ruim drie kilo cocaïne. Verdachte had wetenschap van het feit dat er cocaïne in zijn auto lag en had als feitelijk bestuurder van het auto ook de beschikkingsmacht over die cocaïne. Ten aanzien van de cocaïne die achter het dashboardkastje is aangetroffen, is sprake van vol opzet op de verlengde uitvoer. Voor wat betreft de cocaïne die onder de achterbank is aangetroffen, heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op de verlengde uitvoer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van de onder de achterbank aangetroffen cocaïne en verzoekt de rechtbank om verdachte partieel vrij te spreken. Daartoe voert de verdediging aan dat verdachte slechts de afspraak heeft gemaakt om één kilo cocaïne achter het dashboardkastje te vervoeren en dat de overige hoeveelheid aangetroffen cocaïne buiten zijn zicht om in het auto is gelegd. Daarmee ontbreekt de wetenschap ten aanzien van deze overige hoeveelheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft op 2 oktober 2023 een auto bestuurd, waarin na doorzoeking een pakket cocaïne van 984,38 gram achter het dashboardkastje en twee pakketten cocaïne van samen 2.311,49 gram onder de achterbank zijn aangetroffen. Verdachte was onderweg naar Frankrijk om de cocaïne aldaar in Lille af te leveren en is enkele kilometers van de Nederlandse grens aangehouden.
Vol opzet op verlengde uitvoer
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk uitvoeren van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet is vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen en dat verdachte ook de beschikkingsmacht over die verdovende middelen had.
Verdachte was bestuurder van de auto, zodat voor de rechtbank vaststaat dat verdachte de beschikkingsmacht had over de daarin aangetroffen cocaïne. Ten aanzien van de vraag of verdachte de wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn auto, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij wist van het pakket achter het dashboardkastje, dat hij wist dat dit cocaïne betrof en dat hij dit pakket naar Frankrijk zou vervoeren. Daaruit kan worden afgeleid dat verdachte de bedoeling had om cocaïne uit te voeren en dus willens en wetens heeft gehandeld, zodat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van vol opzet op de verlengde uitvoer van de 984,38 gram cocaïne.
Ten aanzien van de 2.311,49 gram cocaïne die onder de achterbank is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van deze cocaïne. Het dossier bevat ook geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte deze wetenschap wel had. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van deze hoeveelheid cocaïne in zijn auto, zodat van vol opzet op de uitvoer daarvan geen sprake is.
Voorwaardelijk opzet op verlengde uitvoer
Wel kan sprake zijn van voorwaardelijk opzet op de verlengde uitvoer van de 2.311,49 gram cocaïne. Voor voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er meer verdovende middelen in zijn auto aanwezig waren dan enkel de verdovende middelen waar hij wetenschap van had. Verdachte heeft verklaard dat de cocaïne buiten zijn zicht door een ander in de auto is gelegd. Verdachte heeft niet gezien wat er precies in zijn auto is gelegd, heeft hierover geen vragen gesteld en heeft voor vertrek ook niet gecontroleerd wat er in zijn auto is gelegd. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er meer verdovende middelen in zijn auto zijn gelegd dan waar hij wetenschap van had. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de verlengde uitvoer van de 2.311,49 gram cocaïne.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verlengde uitvoer van in totaal 3.295,87 gram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 oktober 2023 te Breda opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 3.295,87 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie ziet geen aanleiding voor een deels voorwaardelijke straf, omdat verdachte ondanks een eerdere proeftijd in Frankrijk wederom een strafbaar feit heeft gepleegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij een first offender is. Nu is bepleit dat enkel de uitvoer van de 984,38 gram cocaïne bewezen kan worden verklaard, verzoekt de verdediging de rechtbank om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De LOVS-oriëntatiepunten gaan bij een dergelijke hoeveelheid uit van acht maanden gevangenisstraf. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van acht tot tien maanden, waarvan een deel voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 2 oktober 2023 schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van ruim drie kilo cocaïne. Dit is een ernstig feit. Cocaïne is een sterk verslavend middel en is schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast heeft de handel in harddrugs vele andere vormen van criminaliteit tot gevolg. Door de uitvoer van verdovende middelen worden bovendien de (internationale) handel en alle nadelige effecten daarvan in stand gehouden. Verdachte kan als vervoerder van cocaïne medeverantwoordelijk worden gehouden voor deze gevolgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie.
Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten en gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Bij de uitvoer van drie tot vier kilo harddrugs geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden. De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met de volgende omstandigheden. Verdachte is jong en heeft in Frankrijk een vrouw en een jong kind. Hij heeft op zitting openheid van zaken gegeven door te bekennen dat hij drugs heeft vervoerd om snel geld te verdienen. Daarmee neemt hij verantwoordelijkheid voor het door hem gepleegde strafbare feit. Hij heeft bovendien spijt getoond voor wat hij heeft gedaan en komt daarin op de rechtbank oprecht over. Daarnaast is hij als koerier weliswaar een onmisbare schakel in de drugshandel, maar is zijn rol in de drugsorganisatie tegelijkertijd relatief beperkt. De koerier is in het algemeen immers niet degene die de grote winst opstrijkt en wordt door mensen die de drugstransporten opzetten juist vaak misbruikt.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, als stok achter de deur.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen drugs zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en dat die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen telefoons aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven
verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 984 GR Verdovende Middelen (G2642992);
* 1.950 GR Verdovende Middelen (G2644476);
* 1 BLO Verdovende Middelen (G2644479);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 1 STK GSM (G2642989);
* 1 STK GSM (G2642990).
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. M. Breeman en mr. D.L.J. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 januari 2024.