ECLI:NL:RBZWB:2024:3545

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23/11736
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over studiefinanciering voor wo-premaster en wo-master na hbo-bachelor

In deze tussenuitspraak van 21 mei 2024 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 november 2023, waarin geen prestatiebeurs wordt verleend aan eiser voor de duur van zijn universitaire pre-master en master na het behalen van zijn hbo-bachelor. Eiser, die zijn hbo-bachelor Technische Bedrijfskunde aan Avans Hogeschool heeft afgerond, is van mening dat hij recht heeft op een prestatiebeurs voor de nominale duur van zijn wo-premaster en wo-master, in totaal achttien maanden, omdat hij eerder een prestatiebeurs voor zijn hbo-bachelor heeft ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn ouders, terwijl de minister zich afmeldde. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, omdat de minister niet adequaat heeft gereageerd op de beroepsgronden van eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister ten onrechte heeft aangenomen dat de duur van de prestatiebeurs enkel afhankelijk is van de langste nominale studieduur van de gevolgde studie, zonder rekening te houden met de specifieke situatie van eiser.

De rechtbank geeft de minister de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De minister moet duidelijk motiveren waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende categorieën studenten en waarom eiser geen recht heeft op een prestatiebeurs voor zijn wo-premaster en wo-master. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11736

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het besluit van de minister van
6 november 2023 om zijn eerdere besluit in stand te laten. De minister verleent geen prestatiebeurs aan eiser voor de duur van de universitaire pre-master en master die hij na zijn hbo-bachelor volgt.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn ouders. De minister heeft zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

2. Eiser heeft met ingang van 1 september 2019 een prestatiebeurs voor het hoger onderwijs toegekend gekregen voor de duur van vier jaar. Eiser heeft een hbo-bachelor Technische Bedrijfskunde aan Avans Hogeschool gevolgd en nominaal afgerond. Daarna heeft eiser een wo-premaster aan Tilburg University gevolgd, waarna hij is gestart met de wo-master Supply Chain Management aan diezelfde universiteit. Eiser is het niet eens met de motivering van het bestreden besluit, omdat hij van mening is dat hij wel recht heeft op een prestatiebeurs met ingang van 1 september 2023 voor de (nominale) duur van de wo-premaster en wo-master van in totaal achttien maanden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister om aan eiser geen prestatiebeurs toe te kennen voor de duur van de wo-premaster en wo-master. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank ziet aanleiding om een tussenuitspraak te doen, omdat zij van oordeel is dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze tussenuitspraak.

Omvang van het geschil

5. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser recht heeft op een prestatiebeurs voor de (nominale) duur van zijn wo-premaster en wo-master, nadat hij een prestatiebeurs van vier jaar heeft gehad voor zijn hbo-bachelor.
Wat is het (wettelijk) kader?
6. Een student aan het hoger onderwijs komt op grond van artikel 5.1 van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. De prestatiebeurs wordt in principe eenmalig aan een student aan het hoger onderwijs verstrekt voor de duur van vier jaar. [1] Deze duur wordt in bij de Wsf 2000 bepaalde gevallen verlengd. [2] Als de student de opleiding met goed gevolg afrondt binnen de diplomatermijn (van tien jaar), wordt de toegekende prestatiebeurs voor de duur van de desbetreffende opleiding omgezet in een gift. [3] Op grond van artikel 11.5, eerste lid van de Wsf 2000 kan de minister de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Heeft eiser recht op een prestatiebeurs tijdens zijn wo-premaster en wo-master?
7. Eiser stelt dat de nominale duur van zijn opleiding niet vier, maar vijfenhalfjaar is. Eiser telt de duur van de hbo-bachelor, de wo-premaster en de wo-master bij elkaar op. Eiser wil dat de prestatiebeurs die hij heeft ontvangen voor zijn hbo-bachelor wordt vermeerderd met achttien maanden (anderhalf jaar) om (ook) te beschikken over een prestatiebeurs gedurende zijn wo-premaster en wo-master.
7.1.
De minister stelt dat de duur van de prestatiebeurs afhankelijk is van langste nominale studieduur van de gevolgde studie. Volgens de minister maakt het feit dat eiser twee studies achter elkaar volgt niet dat de duur van de prestatiebeurs verlengd moet worden. De hbo-bachelor die eiser heeft gevolgd heeft een nominale studieduur van vier jaar, wat volgens de minister maakt dat eiser recht heeft op een prestatiebeurs voor vier jaar.
7.2.
Aan de orde is de vraag of de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen recht heeft op een prestatiebeurs over de wo-premaster en de wo-master die hij gevolgd heeft en op dit moment volgt. Op grond van artikel 5.2, eerste lid, aanhef van de Wsf 2000 wordt de prestatiebeurs eenmalig aan een hoger onderwijsstudent verstrekt voor vier jaar. De rechtbank constateert dat eisers situatie niet tot de gevallen behoort waarin de duur van de prestatiebeurs op basis van de wet wordt verlengd. Zoals de minister in zijn verweerschrift heeft vermeld is de opleiding met de langste nominale studieduur bepalend voor de duur van het recht op een prestatiebeurs. Het bij elkaar optellen van de duur van de studies, zoals eiser heeft voorgesteld, gaat daarom niet op. Omdat de hbo-bachelor een nominale studieduur van vier jaar heeft en het na de hbo-bachelor volgen van een wo-premaster en een wo-master geen geval is waarin de duur van de prestatiebeurs wordt verlengd, is de rechtbank van oordeel dat de minister de wet juist heeft toegepast.
7.3.
Eiser heeft aangevoerd dat de minister het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd heeft. De rechtbank is van oordeel dat dat klopt: het bestreden besluit kent een motiveringsgebrek. Eiser heeft, zowel in zijn bezwaarschrift als in zijn beroepschrift, verschillende gronden tegen zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar aangevoerd. Eisers gronden zijn, op een verwijzing naar de wetgeving na, onbeantwoord gebleven. Zo heeft eiser aangevoerd dat er volgens hem een onbegrijpelijk onderscheid wordt gemaakt tussen studenten die na een hbo-bachelor een wo-premaster en wo-master volgen en studenten die na een hbo-bachelor een hbo-master volgen. In de beslissing op bezwaar en het verweerschrift heeft de minister niet gereageerd op onder meer deze grond. Niet duidelijk is geworden waarom een student in de situatie van eiser geen recht heeft op een prestatiebeurs, terwijl hbo-studenten die na hun hbo-bachelor een hbo-master volgen dat wel hebben. Datzelfde geldt overigens voor de andere door eiser aangevoerde combinaties (wo-master na wo-bachelor en hbo-master na wo-bachelor). Eiser heeft ter zitting gerefereerd aan een reportage van 18 september 2023 van het tv-programma Radar, waarin de minister heeft gezegd:
“Ik vind het eerlijk gezegd niet goed uit te leggen. Het moet toch juist gestimuleerd worden om de masteropleiding te doen die bij jou hoort.”. Onder meer op deze grond heeft de minister in deze procedure niet gereageerd en ter zitting ook niet alsnog, omdat de minister niet aanwezig was. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom.
7.4.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de overige beroepsgronden van eiser (in deze tussenuitspraak) geen bespreking behoeven, omdat bovenstaande grond van eiser de rechtbank aanleiding geeft om een tussenuitspraak te doen.

Bestuurlijke lus

8. Zoals hiervoor is overwogen onder r.o. 7.3 is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij (voor zover nodig) met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet de minister duidelijk motiveren waarom er onderscheid wordt gemaakt tussen bovengenoemde categorieën hoger onderwijsstudenten en waarom eiser na het afronden van zijn hbo-bachelor geen recht meer heeft op een prestatiebeurs gedurende een wo-premaster en wo-master. Daarnaast moet de minister reageren op de overige door eiser aangevoerde gronden in bezwaar, zoals dat eiser tijdens zijn hbo-bachelor geen basisbeurs heeft ontvangen, dat eiser zijn hbo-bachelor nominaal heeft afgerond en daarom financiële tegemoetkoming redelijk vindt en dat internationale studenten volgens eiser meer aanspraak maken op financiële ondersteuning dan hij. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8.1.
De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8.2.
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
8.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het motiveringsgebrek te herstellen;
  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het motiveringsgebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 21 mei 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000)
Artikel 5.1 van de Wsf 2000
Een ho-student komt voor zover wordt voldaan aan de van toepassing zijnde voorwaarden in aanmerking voor studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs, inhoudende:
een basisbeurs;
een aanvullende beurs;
een reisvoorziening; en
een toeslag eenoudergezin.
Artikel 5.2, eerste lid van de Wsf 2000
1.
De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt eenmalig aan een ho-student verstrekt gedurende 4 jaar, vermeerderd met:
a.
eenmalig het aantal maanden dat het resultaat is van het aantal studiepunten, genoemd in de artikelen 7.5, eerste lid, onderdeel d, 7.5b, eerste lid en 7.5c, tweede en vierde lid WHW, gedeeld door vijf, indien een student is ingeschreven aan een in de betreffende artikelleden genoemde masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs;
b.
eenmalig het aantal maanden dat het resultaat is van het aantal studiepunten, genoemd in de artikelen 7.5a en 7.5c, tweede tot en met vijfde lid, WHW minus zestig en gedeeld door vijf, indien een ho-student is ingeschreven aan een in de betreffende artikelleden genoemde opleiding in het wetenschappelijk onderwijs.
Artikel 5.2a van de Wsf 2000
In aanvulling op artikel 5.2, eerste lid, wordt de prestatiebeurs hoger onderwijs op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt, indien de aanvrager een ho-student betreft die:
het afsluitende examen van een bacheloropleiding heeft behaald of in het bezit is van een daarmee gelijkgesteld diploma;
is ingeschreven bij een aan een hogeschool verbonden opleiding gericht op het beroep van leraar in het voortgezet onderwijs; en
niet eerder een opleiding heeft afgerond welke is opgenomen in het onderdeel onderwijs van het register, bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, van de WHW.
Artikel 5.2b van de Wsf 2000
De prestatiebeurs hoger onderwijs wordt op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt indien de ho-student blijkens gedagtekende verklaringen van een arts en van het bestuur van de onderwijsinstelling waar hij is ingeschreven, als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat is het afsluitend examen met goed gevolg af te ronden binnen het aantal jaren prestatiebeurs hoger onderwijs dat zonder deze verlenging aan de ho-student kan worden verstrekt.
In afwijking van het eerste lid wordt de prestatiebeurs hoger onderwijs eenmalig 6 maanden langer verstrekt aan de ho-student, bedoeld in het eerste lid, die studiefinanciering toegekend heeft gekregen voor een associate degree-opleiding.
Artikel 5.2c van de Wsf 2000
1.
In aanvulling op artikel 5.2, eerste lid, wordt de prestatiebeurs hoger onderwijs op aanvraag eenmalig 1 jaar langer verstrekt, indien:
a.
het een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.30c WHW betreft;
b.
met goed gevolg het afsluitende examen van een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs is afgelegd en daarna een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.5a, aanhef en onderdeel a, of 7.5c, vijfde lid, WHW wordt gevolgd waarvan niet eerder het afsluitende examen met goed gevolg is afgelegd; of
c.
reeds eerder prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend op grond van artikel 5.2a en een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.5a, aanhef en onderdeel a, of 7.5c, vijfde lid, WHW wordt gevolgd.
2.
Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing, indien reeds eerder op grond van onderdeel b van dat lid prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend.
3.
Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien reeds eerder:
a.
op grond van het eerste lid, onderdeel a, of artikel 5.2a prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend; of
b.
op grond van artikel 5.2, eerste lid, prestatiebeurs hoger onderwijs is toegekend, voor zover die toekenning betrekking had op een opleiding als bedoeld in 7.5b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WHW.
Artikel 5.5 van de Wsf 2000
De diplomatermijn hoger onderwijs is een periode van 10 jaren. Deze periode vangt aan op de eerste dag van de maand waarover voor het eerst studiefinanciering is toegekend voor het volgen van hoger onderwijs.
Artikel 5.7, derde en vierde lid van de Wsf 2000
3.
Indien een ho-student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een hbo-bacheloropleiding, hbo-masteropleiding of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding afrondt, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs hoger onderwijs voor de duur van de desbetreffende opleiding omgezet in een gift. Onverminderd de eerste volzin, wordt van de toegekende reisvoorziening één jaar extra omgezet in een gift.
4.
Indien een ho-student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg een opleiding als bedoeld in het derde lid afrondt, wordt de resterende periode van zijn prestatiebeurs hoger onderwijs verstrekt in de vorm van een gift indien hij een andere opleiding in de zin van deze wet, of een voltijdse postinitiële masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b WHW aanvangt waaraan accreditatie als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel q, WHW is verleend.
Artikel 11.5, eerste lid van de Wsf 2000
1.
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Zie artikel 5.2, eerste lid, aanhef van de Wsf 2000.
2.Zie (onder meer) artikelen 5.2, eerste lid, onder a en b, artikel 5.2a, 5.2b en 5.2c van de Wsf 2000.
3.Zie artikel 5.7, derde lid in combinatie met artikel 5.5 van de Wsf 2000.