In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn WIA-uitkering door het UWV. Eiser, die zich op 13 juni 2018 ziek meldde met rug- en vermoeidheidsklachten, had eerder een WIA-uitkering ontvangen die op 28 februari 2022 werd beëindigd. De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en het UWV aanwezig waren. Na het indienen van aanvullende stukken door het UWV, heeft de rechtbank een deskundige, verzekeringsarts [naam 1], geraadpleegd. Deze deskundige concludeerde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt is en dat er geen reden is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft de FML van 3 november 2020 aangepast op basis van de bevindingen van de deskundige, maar oordeelde dat de functies die aan eiser zijn voorgelegd nog steeds passend zijn. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het UWV, dat concludeerde dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.