ECLI:NL:RBZWB:2024:3532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
BRE 24/3002 en 24/3004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake flitsbezorging vanuit darkstores

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.S.D. Lijkwan, had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 2]. Het eerste besluit, genomen op 25 oktober 2023, legde een last onder dwangsom op wegens het gebruik van een pand op locatie [adres 1] in strijd met het bestemmingsplan. Het tweede besluit, genomen op 21 maart 2024, weigerde de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het gebruik van een andere locatie, [adres 2], voor flitsbezorging. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 17 mei 2024, waarbij zowel verzoekster als het college vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar verlengde ambtshalve de begunstigingstermijn van het eerste besluit met twee weken. Dit betekent dat verzoekster tot 14 juni 2024 de tijd heeft om haar activiteiten op locatie [adres 1] te beëindigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De zaak betreft de handhaving van bestemmingsplannen en de toepassing van de Omgevingswet, waarbij de voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was voor de activiteiten van verzoekster op locatie [adres 1].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/3002 en 24/3004

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.S.D. Lijkwan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 2], het college.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster ter zake van het bestreden besluit I van 25 oktober 2023 en het bestreden besluit II van 21 maart 2024.
1.2
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoekster mr. J.W.B. Fieren, de gemachtigde van verzoekster en namens het college mr. J.M.B. van Overdijk en [naam 1] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af maar verlengt ambtshalve wel de begunstigingstermijn van bestreden besluit I met twee weken. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.2
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekster, of het college in redelijkheid de last onder dwangsom heeft kunnen opleggen en of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
Feiten en omstandigheden
3.1
Een toezichthouder van de afdeling Veiligheid & Wijken , team Toezicht en Handhaving heeft op 20 april 2023 een controle uitgevoerd op het [adres 1] te [plaats 2] (hierna: locatie [adres 1] ) naar aanleiding van verschillende overlastmeldingen. Op dit adres exploiteert verzoekster een zogenaamde darkstore ten behoeve van flitsbezorging.
3.2
Het college heeft op 1 augustus 2023 het voornemen kenbaar gemaakt om een last onder dwangsom op te leggen wegens het gebruiken van het pand op locatie [adres 1] in strijd met het bestemmingsplan. Verzoekster heeft hiertegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
3.3
Het college heeft met het bestreden besluit I een last onder dwangsom opgelegd wegens het gebruiken van het pand op locatie [adres 1] in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft verzoekster gelast om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden vóór 3 januari 2024. Indien verzoekster hier niet volledig of niet tijdig aan voldoet, verbeurt zij bij elke constatering een dwangsom van € 15.000,- met een maximum van € 75.000,-. Verzoekster kan niet vaker dan één keer per week een dwangsom verbeuren. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt op 6 december 2023.
3.4
Verzoekster heeft op 18 december 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het gebruiken van de bedrijfsruimte op het adres [adres 2] te [plaats 2] (hierna: locatie [adres 2] ) als locatie voor een flitsbezorgservice.
3.5
Met het besluit van 11 januari 2024 heeft het college de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom opgeschort tot één week na de beslissing op de vergunningsaanvraag.
3.6
Het college heeft met het bestreden besluit II de aanvraag geweigerd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening ten aanzien van beide bestreden besluiten.
Juridisch kader
4 De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage.
Gronden
5 Verzoekster heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening is dat de weigering van de omgevingsvergunning op de locatie [adres 2] bij de beslissing op bezwaar niet in stand kan blijven. Zij wil haar bedrijfsvoering op de locatie [adres 1] in afwachting van de beslissing op beide bezwaren voortzetten, totdat zij alsnog een omgevingsvergunning voor de locatie [adres 2] heeft verkregen.
Toetsingskader
6 Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Zowel voor de kwestie over de vergunning als voor de kwestie over de handhaving geldt op grond van het overgangsrecht dat geldt bij invoering van de Omgevingswet, dat in deze zaken het oude recht nog van toepassing is. [1] Alleen artikel 3.9, derde lid, eerste volzin, van de Wabo is in op 1 januari 2024 nog lopende aanvraagprocedures niet meer van toepassing.
Locatie [adres 2]
7.1
Op het perceel is het bestemmingsplan [naam 2] van toepassing. Dit is het moederplan. Het perceel heeft de enkelbestemming ‘Gemengde doeleinden’ en de perceelgerichte bestemming ‘detailhandel’.
7.2
Op grond van het bestemmingsplan [naam 2] zijn de gebieden met de bestemming ‘Gemende doeleinden’ bestemd voor onder andere bedrijven.
7.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag niet in strijd is met dit bestemmingsplan.
7.4
Het college heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning echter geweigerd omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] en het voorbereidingsbesluit ‘flitsbezorgers met darkstores’. De voorzieningenrechter zal hieronder ingaan op beide weigeringsgronden.
Laden en lossen
8.1
Naast het moederplan, rust op het perceel ook het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] . In artikel 4.2 van dat bestemmingsplan is bepaald dat indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen, zoals neergelegd in de CROW Kennisbank in ASVV 2012.
8.2
Als hier niet aan wordt voldaan, kan het college op grond van artikel 4.3 een omgevingsvergunning verlenen voor binnenplans afwijken van artikel 4.2 van het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] indien op andere wijze wordt voorzien in de nodige laad- en losruimte en indien wordt voldaan aan de voorwaarden en vrijstellingsregels zoals neergelegd in de nota ‘Parkeernormen [plaats 2] 2017’. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen. [2]
8.3
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster niet op eigen terrein beschikt over ruimte voor laden en lossen. De aanvraag is in zoverre dus in strijd met het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] .
8.4
Verzoekster heeft echter betoogd dat artikel 4.2 van het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] onverbindend moet worden verklaard. Het artikel zou namelijk in strijd zijn met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat het zo is geformuleerd dat de norm om te voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen op eigen terrein niet is gekoppeld aan een bij het bestemmingsplan aangegeven bevoegdheid. Hierdoor geldt de norm ook voor vergunningsvrije gebruikswijzigingen van gebouwen die ingevolge het moederplan rechtstreeks zijn toegestaan.
Daarnaast heeft verzoekster betoogd dat het bestaande gebruik valt onder de beschermende werking van het overgangsrecht in het bestemmingsplan. De bedrijfsruimte is op de locatie in zijn huidige vorm, zonder laad- en losruimte, in 2004 gebouwd. De bedrijfsruimte wordt al vanaf dat moment gebruikt zonder laad- en losruimte. Ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] beschikte de bedrijfsruimte niet over een laad- en losruimte. Vóór verzoekster was in de bedrijfsruimte ook een flitsbezorger in het pand gevestigd.
Ten slotte heeft verzoekster betoogd dat recht voor haar pand een openbare laad- en losvoorziening aanwezig is. Daarvan zal maar twee keer per dag gebruik worden gemaakt voor het afleveren van de goederen. Er is dus een gepaste alternatieve laad- en losvoorziening aanwezig.
8.5
Het college heeft ter zitting ten eerste gesteld dat artikel 4.2 van het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] niet in strijd is met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. De bestemmingsplanregel is volgens het college helder. Daarnaast is geen sprake van een inperking van de gebruiksmogelijkheden die het moederplan geeft, zolang wordt voorzien in laad- en losruimte op eigen terrein.
Daarnaast heeft het college gesteld dat de voorgaande flitsbezorger de bedrijfsvoering heeft gestopt in de zomer van 2023. Verzoekster heeft echter de omgevingsvergunning pas aangevraagd op 18 december 2023. Hiermee is het gebruik doorbroken, zodat het overgangsrecht niet van toepassing is.
Ten slotte is volgens het college wellicht een laad- en losvoorziening aanwezig voor het pand, maar dit is niet voldoende. Die laad- en losvoorziening wordt momenteel gebruikt door verschillende ondernemingen, waaronder een supermarkt, alsmede door omwonenden. De laad- en losvoorziening is volgens het college momenteel al overbelast en de vestiging van verzoekster zal dit verergeren.
8.6
Op grond van artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro kan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.
8.7
De betwiste bestemmingsplanregel is onherroepelijk vast komen te staan. Op zichzelf is het mogelijk om de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregel te betwisten in een procedure die is gericht tegen een besluit omtrent de verlening van de omgevingsvergunning. Dit heet exceptieve toetsing. Die toetsing kan echter niet zo ver gaan als bij de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Een eenmaal onherroepelijk planvoorschrift kan in deze procedure slechts onverbindend worden geacht of buiten toepassing te worden gelaten, als het voorschrift evident in strijd is met een hogere regeling. [3]
8.8
Gelet op hetgeen voorafgaand aan de zitting en ter zitting door partijen naar voren is gebracht, acht de voorzieningenrechter dat het niet is uitgesloten dat de betwiste regel in strijd is met artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro, zodat de aanvraag daaraan niet getoetst had mogen worden.
8.9
Op grond van artikel 5.1 van het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
8.1
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. [4]
8.11
Verzoekster heeft toegelicht dat zij de aanvraag later heeft ingediend, in overleg met het college. Zij is naar aanleiding van de controle en het voornemen tot het opleggen van de last onder dwangsom op zoek gegaan naar een alternatieve locatie voor haar bedrijfsvoering. Zij is in overleg met het college gekomen tot de locatie [adres 2] . Pas nadat zij enige zekerheid had, heeft ze de aanvraag ingediend. Daaraan heeft verzoekster toegevoegd dat de voorgaande flitsbezorger wellicht haar bedrijfsvoering heeft stopgezet, maar dat zij op dat moment het pand nog niet had leeggeruimd. Het gebruik was daarmee niet gestopt.
8.12
Indien het overgangsrecht uit het bestemmingsplan van toepassing zou zijn op onderhavige situatie, kon de omgevingsvergunning niet worden geweigerd op deze grond. Hoewel het stoppen van de bedrijfsvoering van de vorige flitsbezorger niet naadloos overloopt op de aanvraag van verzoekster, overweegt de voorzieningenrechter dat het standpunt van verzoekster over het overgangsrecht pleitbaar is.
8.13
Partijen zullen in bezwaar nog verder moeten discussiëren over de geldigheid van (voorschrift 4.2. van) het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] en de toepasselijkheid van het overgangsrecht.
Voorbereidingsbesluit
9.1
De gemeenteraad heeft een voorbereidingsbesluit vastgesteld omtrent flitsbezorgers en darkstores. De gemeenteraad is van mening dat de vestiging van darkstores in het centrum van [plaats 2] ruimtelijk ongewenst is en dat vanuit de omgeving veel overlast wordt ervaren. Ontwikkeling van flitsbezorgers is in principe niet ongewenst, maar de gemeenteraad wil meer grip hebben op de locatie waar, en de voorwaarden waaronder, de flitsbezorgers kunnen worden gefaciliteerd.
9.2
Verzoekster heeft allereerst betoogd dat het voorbereidingsbesluit is vervallen. Er is namelijk een jaar verstreken na het inwerkingtreden van het voorbereidingsbesluit.
9.3
Het voorbereidingsbesluit is vastgesteld op 6 februari 2023. Op grond van artikel 3.7, vijfde lid, van de Wro vervalt het voorbereidingsbesluit, indien niet binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Het voorbereidingsbesluit zou in volgens oud recht zijn vervallen op 7 februari 2024. Tussen partijen is niet in geschil dat het college op dat moment en ook thans nog geen ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage heeft gelegd.
9.4
Ter zitting heeft het college echter toegelicht dat het voorbereidingsbesluit op grond van het overgangsrecht in de Omgevingswet niet is vervallen maar zelfs een langere geldigheidsduur heeft.
9.5
Op grond van artikel 4.103, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet geldt, als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, een voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door de gemeenteraad als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, vanaf de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
9.6
Het voorbereidingsbesluit was op 1 januari 2024 nog geldig en heeft op grond van het overgangsrecht van de Omgevingswet thans de status van een voorbereidingsbesluit op grond van de omgevingswet én heeft een geldigheidsduur van maximaal anderhalf jaar na 1 januari 2024. Dit betekent dat het voorbereidingsbesluit nog van toepassing is op de aanvraag van verzoekster en dat het college dit terecht heeft meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. Het betekent ook dat, behoudens intrekking ervan door de gemeenteraad, niet te verwachten is dat het voorbereidingsbesluit ten tijde van de nog te nemen beslissing op bezwaar zijn geldigheid al verloren zal hebben.
9.7
In het voorbereidingsbesluit is opgenomen dat het uitgangspunt is dat flitsbezorgers zich bij voorkeur niet vestigen in winkelgebieden of woonwijken. Flitsbezorgers kunnen zich buiten winkelgebieden vestigen, indien ze voorzieningen hebben waarmee de overlast voor de omgeving kan worden voorkomen zoals een stallingsvoorziening, een inpandige wachtruimte voor personeel, een goede laad- en losruimte en de gevels niet volledig worden dichtgeplakt.
9.8
Tussen partijen is niet in geschil dat de locatie [adres 2] is gelegen aan de rand van het centrum, en daarmee niet is gevestigd in een winkelgebied of midden in een woonwijk. Het college heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat de aanvraag toch niet in lijn is met het voorbereidingsbesluit aangezien het gebruik van het pand voor flitsbezorging niet wenselijk is in het kader van het gebrek aan een goede laad- en losvoorziening.
Daaraan heeft het college toegevoegd dat de locatie daarnaast niet wenselijk is voor flitsbezorging, omdat de aanvraag voorziet in afgeplakte gevels en die niet passend worden geacht. Daarnaast zullen de bezorgers vertrekken vanuit en terugkomen aan de achterzijde van het pand, waar wel een woonwijk is. Dit leidt tot overlast in de woonwijk.
9.9
Verzoekster heeft hierop gereageerd met het betoog dat zij bereid is haar plannen aan te passen, , de ramen niet of nauwelijks zal afplakken en de bezorgers via de voorzijde van het pand laten vertrekken, als dat de bezwaren wegneemt.
9.1
De voorzieningenrechter oordeelt dat het college mocht uitgaan van hetgeen was opgenomen in de aanvraag. Het college mocht en mag de hiervoor onder rechtsoverweging 9.8 genoemde bezwaren tegen het plan van verzoekster dus ten grondslag leggen aan haar weigering om een omgevingsvergunning te verlenen.
Voorlopige voorziening
10.1
Het verzoek van verzoekster is er, zoals zij heeft toegelicht, niet op gericht om bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat zij in afwachting van de beslissing op bezwaar al moet worden behandeld als ware zij in bezit van de gevraagde omgevingsvergunning. Dat zou ook een te ver strekkende voorziening zijn, die de voorzieningenrechter alleen zou toekennen als het zonneklaar is dat de vergunning niet kon worden geweigerd. Vanwege de discussie die in bezwaar nog verder moet worden gevoerd over de geldigheid van artikel 4.2 van het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] en over de toepasselijkheid van het overgangsrecht in dat plan, is niet zonneklaar dat de strijd met dat bestemmingsplan niet als weigeringsgrond kon worden gebruikt. Voorts is er een nog steeds geldig voorbereidingsbesluit, zodat er geen aanleiding is voor de conclusie dat het zonneklaar is dat de vergunning niet kon of niet langer kan worden geweigerd.
Locatie [adres 1]
11 Het college heeft een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster. Het college is van oordeel dat het gebruik van het pand als flitsbezorglocatie in strijd is met het bestemmingsplan en dat daarom de bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden tegen verzoekster. Het college ziet daarnaast geen reden om af te zien van handhaving.
Overtreding
12.1
Op het perceel is het bestemmingsplan [naam 4] van toepassing en rust de bestemming ‘Gemengd – 1’. Het perceel heeft de functieaanduiding ‘detailhandel’.
12.2
De voor ‘Gemengd – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere bedrijven die zijn genoemd in de bij het plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging, opslagen en installaties, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport, dienstverlening en wonen. [5] Ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ zijn de voor ‘Gemengd – 1’ aangewezen gronden, althans op de eerst bovengrondse bouwlaag, mede bestemd voor de desbetreffende functie. [6]
12.3
Verzoekster heeft niet betwist dat het gebruik van het pand als flitsbezorglocatie in strijd is met het bestemmingsplan. Daarmee is niet in geschil dat sprake is van een overtreding op de locatie [adres 1] en het college dus bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen.
Beginselplicht tot handhaving
13.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien of bijvoorbeeld als de opgelegde last technisch of juridisch evident niet uitvoerbaar is.
13.2
Het college heeft de begunstigingstermijn geschorst tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ter zitting is gemeld dat de bezwaren tegen beide bestreden besluiten in juni worden behandeld op een hoorzitting. Daarna zal een beslissing op bezwaar worden genomen. De door verzoeker beoogde voorziening is dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot na de beslissing op bezwaar in beide zaken.
13.3
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie op de locatie [adres 1] . Verzoekster heeft geen aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op die locatie. Zij is ook niet voornemens om dat te doen. Naast concreet zicht op legalisatie, kan ook sprake zijn van bijzondere omstandigheden, waardoor handhavend optreden onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen.
13.4
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een zodanig bijzondere omstandigheid, dat nog langer van handhaving moet worden afgezien. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoekster uit eigen beweging haar activiteiten op de locatie [adres 1] is begonnen zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Verzoekster is daar al een ruime tijd actief. Ook is van belang dat er verschillende klachten wegens overlast van de activiteiten van verzoekster zijn binnengekomen bij het college. Dat het college eerder aanleiding heeft gezien om de begunstigingstermijn op te schorten tot de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de locatie [adres 2] , is voor de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om te concluderen dat het strijdige gebruik in afwachting van de beslissing op beide bezwaren nog langer mag voortduren. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening voor de locatie [adres 1] af. Dit betekent dat verzoekster een dwangsom verbeurt, indien zij de bedrijfsvoering op de locatie [adres 1] voortzet.
13.5
De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding om ambtshalve de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom wordt geschorst tot twee weken vanaf de dag na deze uitspraak. Hierdoor heeft verzoekster voldoende tijd om haar activiteiten op die locatie te beëindigen en te voldoen aan de last onder dwangsom.

Conclusie en gevolgen

14 De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van bestreden besluit I toe in zoverre dat de begunstigingstermijn wordt verlengd met twee weken. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat echter geen aanleiding, aangezien de last onder dwangsom in stand blijft. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening voor het overige af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft ambtshalve de voorziening dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 14 juni 2024;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 31 mei 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1 van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.103, tweede lid, van de Invoeringswet
Als het ontwerp van een bestemmingsplan niet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, geldt een voorbereidingsbesluit dat op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld door de gemeenteraad als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van de Omgevingswet. In dat geval loopt de termijn, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, vanaf de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
Artikel 3.7 van de Wro
1. De gemeenteraad kan verklaren dat een bestemmingsplan wordt voorbereid.
2. Bij het voorbereidingsbesluit wordt bepaald voor welk gebied het geldt en met ingang van welke dag het in werking treedt.
3. Om te voorkomen dat een bij het voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van de daaraan bij het plan te geven bestemming, kan artikel 3.3 overeenkomstig worden toegepast.
4. Om te voorkomen dat een bij een voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming, kan bij het besluit tevens worden bepaald dat het verboden is het gebruik van daarbij aangewezen gronden of bouwwerken te wijzigen. Hierbij kan mede worden bepaald dat binnen de bij het voorbereidingsbesluit te geven regels bij een omgevingsvergunning van het verbod kan worden afgeweken.
5. Een voorbereidingsbesluit vervalt, indien niet binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan een ontwerp voor een bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
6. Een voorbereidingsbesluit vervalt tevens op het moment waarop het bestemmingsplan ter voorbereiding waarvan het besluit is genomen, in werking treedt.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.2, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelij wordt gesteld van beleidsregels.
Bestemmingsplan [naam 2]
Artikel 10.1 van de planregels
10.1.1. Functies: de gebieden die op de plankaart zijn aangegeven als “G” zijn bestemd voor de navolgende functies zoals nader omschreven in artikel 7:
a. bedrijven;
b. kantoren […]
c. maatschappelijke instellingen;
d. recreatie en sport;
e. zorg- en dienstverlening (zakelijk en persoonlijk);
f. wonen, […]
10.1.2. Bijbehorende voorzieningen: de als “G” aangegeven gebieden zijn tevens bestemd voor:
a. kantines/restauratieve voorzieningen (voorzover ondersteunend en ondergeschikt);
b. andere bijbehorende voorzieningen zoals:
- verkeersvoorzieningen […]
- parkeer- en stallingsvoorzieningen […]
- kelders […]
10.1.3 Perceelgerichte bestemmingen: Voor zover een binnen de bestemming “G” gelegen bouwperceel op de plankaart tevens is aangegeven met een of meer van de navolgende perceelgerichte bestemmingen, is het betreffende bouwperceel tevens bestemd voor de daarbij aangegeven functie zoals nader omschreven in artikel 7:
- d: detailhandel;
[…].
Bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3]
Artikel 4.2 van de planregels
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen, zoals neergelegd in de CROW Kennisbank in ASVV 2012.
Artikel 4.3 van de planregels
Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van artikel 4.1 en 4.2 indien:
a. op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien;
b. wordt voldaan aan de voorwaarden en vrijstellingsregels zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen [plaats 2] 2017'. Indien deze parkeernota gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen.
Artikel 5.1 van de planregels
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
Bestemmingsplan [naam 4]
Artikel 4.1.1 van de planregels
De voor ‘Gemengd – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven, die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging onder de categorieën A en B met uitzondering van:
1. bedrijven, vallend onder artikel 41 van de Wet geluidhinder,
2. bedrijven, die aan te merken zijn als een risicovolle inrichting;
b. opslagen en installaties, die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten-opslagen en installaties onder de categorieën 1 en 2 met uitzondering van:
1. opslagen en installaties, vallend onder artikel 41 van de Wet geluidhinder,
2. opslagen en installaties binnen een risicovolle inrichting;
c. de op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven, opslagen en installaties, die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie;
d. kantoren tot maximaal 250 m² bruto vloeroppervlak per zelfstandige eenheid met een maximum van 700 m² bruto vloeroppervlak per bestemmingsvlak;
e. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat in dit geval tot maatschappelijke voorzieningen niet worden gerekend de zogenaamde 'andere gezondheidszorggebouwen', zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen;
f. recreatie;
g. sport;
h. dienstverlening;
i. wonen, gestapeld en grondgebonden met dien verstande dat:
1. bij gestapelde bouw op de begane grond tenminste 50% van de totale vloeroppervlakte met één of meerdere van de onder a t/m h bedoelde functies dient te worden gerealiseerd;
2. bij gestapelde bouw de verdiepingen een woonfunctie moeten hebben;
3. bij gestapelde nieuwbouw parkeren plaats dient te vinden op eigen terrein in het bouwvlak onder straatpeil-niveau;
j. bouwwerken van algemeen nut;
met dien verstande dat de maximale omvang per functionele eenheid, niet zijnde kantoren, 1000 m2 bruto vloeroppervlak bedraagt.
Artikel 4.1.2 van de planregel
Ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ zijn de voor ‘Gemengd – 1’ aangewezen gronden, althans op de eerste bovengrondse bouwlaag, mede bestemd voor de desbetreffende functie(s).

Voetnoten

1.Artikel 4.23, eerste lid, en artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingsrecht.
2.Artikel 4.3 van de Parkeerregeling.
3.Zie bijvoorbeeld: Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2019.
4.Artikel 5.1, onder b, van het bestemmingsplan [plaats 2] , [naam 3] .
5.Artikel 4.1.1 van het bestemmingsplan [naam 4] .
6.Artikel 4.1.2, onder a, aanhef en onder 1, van het bestemmingsplan [naam 4] .