ECLI:NL:RBZWB:2024:3531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/10567
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van een appartementencomplex in strijd met het bestemmingsplan

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen de omgevingsvergunning die op 14 september 2023 aan vergunninghoudster is verleend voor de bouw van 32 appartementen aan de [adres] te [plaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft zoals deze gold vóór deze datum. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het appartementencomplex niet binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de vergunning is verleend op basis van een goede ruimtelijke ordening en voldoende ruimtelijk onderbouwd is. De herstructurering van de wijk, die sinds 2011 gaande is, beoogt een beter woon- en leefklimaat en het complex fungeert als een stedenbouwkundig oriëntatiepunt. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, waardoor de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10567 CHW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, college,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [stichting] uit [plaats] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. H.S. Memelink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door het college op 14 september 2023 aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor de realisatie van 32 appartementen aan de [adres] te [plaats] (perceel). Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en ook vergunninghoudster heeft schriftelijk gereageerd.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers deelgenomen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] als waarnemend gemachtigde. Tevens is vergunninghoudster – vertegenwoordigd door [naam 2] – ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een appartementencomplex op het perceel. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft college een omgevingsvergunning verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en het maken of veranderen van een uitweg. Eisers hebben daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt die onderdelen van het bestreden besluit daarom niet.
Het beroep
3. Het beroep dient naar het oordeel van de rechtbank ongegrond te worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). De aanvragen om een omgevingsvergunning in deze zaak zijn ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Het oude recht dat op het bestreden besluit van toepassing blijft, omvat ook de Crisis- en herstelwet (Chw).
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het perceel is gelegen in de [wijk 1] in [plaats] . Vergunninghoudster heeft op
11 januari 2023 bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een appartementencomplex op het perceel. Het college heeft op 31 mei 2023 een ontwerpbesluit genomen over de aanvraag van vergunninghoudster. Eisers hebben op 11 juli 2023 een zienswijze ingediend. Het college heeft op 14 september 2023 de omgevingsvergunning voor het project verleend, onder ongegrondverklaring van de door eisers ingediende zienswijze.
5. Eisers voeren aan dat het beoogde appartementencomplex hoger is dan de andere complexen in de omgeving en dat het in de beroepsprocedure bestreden complex anders is vormgegeven en gesitueerd. Eisers vertrouwden erop dat in het ontwerp meer rekening zou worden gehouden met de eerdere bezwaren, waaronder verplaatsing van het complex en de realisatie van een half open en verdiepte parkeergarage. Eisers beschouwen het bestreden besluit als onzorgvuldig en willekeurig. Daarnaast stellen eisers dat het college in de procedure een partijdige houding heeft ingenomen ten gunste van vergunninghoudster. Door de beoogde opzet van het complex zijn veertien balkons op de woning van eisers gericht en het duurt nog even voordat de begroeiing zodanig is dat de privacy gewaarborgd is. Het college miskent de door eisers aangevoerde gronden over schaduwwerking. Het was eisers ook niet duidelijk of de Crisis- en Herstelwet (CHW) nu op de zaak van toepassing is.
5.1
Het college stelt dat vergunninghoudster bij de ontwikkeling van het complex is uitgegaan van de bouw van 32 appartementen, parkeren op het maaiveld en de realisatie van de bergingen op de begane grond. De bouwhoogte van het complex valt lager uit dan maximaal is toegestaan en het complex ligt ook verder van het perceel van eisers af. Het college stelt dat verlening van de vergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en een goede ruimtelijke onderbouwing. Het complex is weliswaar hoger dan de andere door eisers aangehaalde complexen, maar het perceel heeft ook de meeste vrije ruimte rondom het bouwvlak. De door eisers gewenste verplaatsing van het complex in combinatie met een verhoging van het gebouw door de half verdiepte parkeergarage leidt tot dezelfde impact van het complex, maar heeft stedenbouwkundige nadelen. De schaduwwerking is beperkt, planologisch gezien kunnen balkons altijd in de richting van het perceel van eisers worden gebouwd. Eisers zijn niet benadeeld door het niet benoemen van de CHW in brief naar aanleiding van de ingediende zienswijzen.
5.2
Vergunninghoudster heeft, in reactie op het beroepschrift, verwezen naar het verweerschrift van het college, waaronder ook de beperkte schaduwwerking. De omgevingsdialoog was voldoende. Bij een stedelijke omgeving dienen eisers in het algemeen een belemmering van het uitzicht te dulden. Er bestaat geen recht op een blijvend vrij uitzicht. Het te realiseren complex blijft onder de maximale bouwhoogte van het bestemmingsplan. Door de afstand tot hun perceel is er geen sprake van de aantasting van privacy bij eisers. Zij kunnen zich niet verzetten tegen de aanwezigheid van ramen of balkons wanneer tussen de erven een openbare weg is gelegen. Het college heeft daar ook rekening mee gehouden in de groenzone.
5.3
Op het perceel is het bestemmingsplan ‘ [wijk 1] ’ (bestemmingsplan) van toepassing. Het perceel heeft onder andere de bestemming ‘Wonen-II’ [1] . Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen in een woning, beroepsmatige/bedrijfsmatige activiteiten in een woning, garages en de bij deze bestemming behorende voorzieningen.
5.4
Artikel 2.10, eerste lid, sub c, van de Wabo bepaalt dat het college de omgevingsvergunning moet weigeren als een aanvraag voor een omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘bouwen’ en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. In een dergelijk geval wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit in strijd met het bestemmingsplan in de zin van artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo. De omgevingsvergunning wordt enkel geweigerd als deze niet op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan worden verleend. Artikel 2.12, eerste lid, sub, a, ten 3̊, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning in geval van strijd met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
5.5
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende
bevoegdheid – om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen –, komt het college beleidsruimte toe en moet het de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.6
De rechtbank leidt uit het bestemmingsplan en de plankaart af dat de hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht [2] , dat er gestapeld gebouwd mag worden en dat ten hoogste 35 wooneenheden zijn toegestaan bij een maximale bouwhoogte van 23 meter hoog. De verleende omgevingsvergunning ziet op een te bouwen appartementencomplex op het perceel met 32 wooneenheden en een bouwhoogte van 22 meter. In zoverre is de activiteit dus niet in strijd met het bestemmingsplan. Omdat het te bouwen complex niet uitsluitend binnen het bouwvlak opgericht kan worden, is de activiteit om die reden wel in strijd met het bestemmingsplan. Dit geldt ook voor het gebruik van het perceel voor wonen voor zover dat buiten het bouwvlak is gelegen.
5.7
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het college op goede gronden heeft aangenomen dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van de verleende omgevingsvergunning een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De rechtbank neemt bij de beoordeling hiervan in aanmerking dat het te bouwen appartementencomplex een onderdeel is van een grootschalige herstructurering van de wijk. Voor wat betreft de goede ruimtelijke ordening beoogt de herstructurering volgens het college het woon- en leefklimaat, de leefbaarheid en de veiligheid te verbeteren en tevens het economisch draagvlak te versterken. Voor de herstructurering is in 2011 een Masterplan opgesteld, waarin onder meer de sloop van woningen met vervangende nieuwbouw is opgenomen. Het perceel maakt binnen de vernieuwingsopgave onderdeel uit van deelgebied ‘ [wijk 2] ’. Vergunninghoudster heeft de aangevraagde omgevingsvergunning nader onderbouwd met een uitgebreide ruimtelijke onderbouwing. De ruimtelijke onderbouwing omvat onder meer een bodemonderzoek, een akoestisch onderzoek, een onderzoek door de veiligheidsregio, een onderbouwing stikstof, een ecologische quickscan en een vervolgonderzoek naar vogels en vleermuizen. Eisers hebben geen gronden tegen de ruimtelijke onderbouwing zelf aangevoerd. Verder heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Eisers voeren aan dat zij hierin de opstelling van het college als partijdig ten gunste van vergunninghoudster hebben ervaren en dat het fair playbeginsel geschonden is. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij, buiten de beoordeling door het college van de ingediende zienswijze om en zonder dat het college hierbij betrokken was, op initiatief van vergunninghoudster met vergunninghoudster overlegd hebben. Vergunninghoudster heeft hierover ter zitting toegelicht dat het initiatief tot overleg is genomen om te proberen de bezwaren van eisers zo veel mogelijk weg te nemen.
De rechtbank overweegt dat initiatief tot het voeren van een omgevingsdialoog niet bij het college ligt, maar bij vergunninghoudster. Een omgevingsdialoog is verder niet verplicht. Deze omgevingsdialoog en ook het andere overleg met vergunninghoudster vormen geen onderdeel van de beoordeling van de zienswijze door het college. De wijze waarop de zienswijzen zijn beoordeeld voldoet aan de formele vereisten daarvoor en eisers zijn hierdoor niet benadeeld. Ook zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld door de toepasselijkheid van de CHW op het project.
5.8
Voor wat betreft de hogere bouwhoogte van het beoogde appartementencomplex in verhouding tot de andere complexen in de omgeving heeft het college in het verweerschrift gesteld dat, in vergelijking met de situatie in 2013, het jaar waarin het bestemmingsplan werd vastgesteld, het nu wenselijk is om meer ruimte te geven aan eengezinswoningen en het aantal appartementen te verminderen. Daardoor ontstaat een gevarieerder woningaanbod, dat geschikt is voor meer inkomens- en doelgroepen in dit deel van de wijk. Verder kan hierdoor een betere aansluiting van de openbare ruimte tot het groen, wonen en omliggende bebouwing worden gerealiseerd. In de nieuwe stedenbouwkundige structuur worden tussen de blokken met grondgebonden woningen nieuwe appartementencomplexen gebouwd. Het aantal bouwlagen is hierbij afgestemd op de hoeveelheid vrije ruimte om de betreffende bouwblokken. Bij het perceel is er, in verhouding tot de andere door eisers aangewezen complexen, sprake van de meeste ruimte rondom de bouwvlakken. Het te bouwen appartementencomplex fungeert na afronding van de bouw als een stedenbouwkundig oriëntatiepunt voor de wijk en door de hogere bouwhoogte in combinatie met de kleinere oppervlakte komt het groen in de wijk beter tot zijn recht. Ook wordt het complex in het kader van een goede ruimtelijke ordening op een grotere afstand van het perceel van eisers gebouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee de gemaakte keuzen voldoende gemotiveerd. Bovendien heeft het college onderzoek gedaan naar de schaduwwerking voor eisers door het appartementencomplex. Het onderzoek bevestigt dat het nieuwe complex slechts een beperkte invloed heeft op de schaduwwerking. Daarnaast is het aantal balkons met zicht op het perceel van eisers minder dan het aantal toegestane wooneenheden van 35. Ter zitting is hierover nog aangegeven dat de balkons met lamellen worden uitgerust om het zicht op de omliggende percelen te beperken. Tevens is ter zitting toegelicht dat aan eisers de toezegging is gedaan dat er nog bomen zullen worden geplant om de privacy van eisers zo veel mogelijk te waarborgen. Uiteraard zal de groei van de bomen en beplanting enige tijd kosten, maar dat betekent niet dat een en ander ruimtelijk onvoldoende onderbouwd is.
5.9
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat er bij de verlening van de omgevingsvergunning sprake is van een goede ruimtelijke ordening, die voldoende onderbouwd is. Het college heeft bij het nemen van het bestreden besluit in voldoende mate alle relevante belangen meegewogen. Dat hierbij niet aan ieders wensen en verlangens volledig tegemoet gekomen kan worden, is in lijn met de aard van een belangenafweging.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen proceskostenvergoeding en ontvangen evenmin het betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2024 door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en de uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3̊:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
3̊. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bestemmingsplan ‘ [wijk 1] ’ (bestemmingsplan)
Artikel 14.1:
De voor ‘Wonen-II’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in een woning;
b. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in een woning;
c. garages;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, tuinen, erven en waterhuiskundige voorzieningen.
Artikel 14.2, sub a, sub b, onder 1 en sub c:
Op de in lid 14.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienst van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;
b. als hoofdgebouwen binnen de bestemming mogen worden gebouwd:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’: uitsluitend gestapelde woningen;
c. de goot- en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

Voetnoten

1.Artikel 14 van het bestemmingsplan.
2.Artikel 14.2, sub a, van het bestemmingsplan.