ECLI:NL:RBZWB:2024:3527

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/02/412090 / HA ZA 23-395 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. De Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de bouw van een aanbouw en de constructieve veiligheid

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert eiser, een particulier, dat gedaagde, een aannemingsbedrijf, wordt veroordeeld tot herstelwerkzaamheden aan een aanbouw die door gedaagde is gebouwd. De zaak betreft een geschil over de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden en de constructieve veiligheid van de aanbouw. Eiser heeft een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met gedaagde voor de bouw van een aanbouw met een aanneemsom van € 85.038,00. Eiser heeft twijfels over de constructieve veiligheid van de aanbouw en heeft een vastgoedtaxateur ingeschakeld om onderzoek te doen. Het deskundigenrapport concludeert dat de aanbouw niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, met name vanwege vochtproblemen en constructieve tekortkomingen. Eiser vordert onder andere herstel van de aanbouw, betaling van een bedrag van € 5.975,80 en het aanbrengen van dakisolatie van 14 centimeter. Gedaagde betwist de vorderingen en stelt dat de constructie juist stevig is en dat de vochtplek een oude plek betreft. De rechtbank heeft besloten om een deskundige te benoemen om de constructieve veiligheid van de aanbouw te onderzoeken en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de deskundige en de vragen die aan deze deskundige moeten worden voorgelegd. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/412090 / HA ZA 23-395
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. C.G. Huijsmans,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. L. Alberts.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023 en de daarin genoemde stukken;
- de akte met producties 11 tot en met 15 van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 2 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 9 december 2021 hebben partijen een overeenkomst van aanneming van werk gesloten (hierna: ‘de overeenkomst’) voor een aanneemsom van € 85.038,00 (inclusief btw).
2.2.
De overeenkomst heeft betrekking op de bouw door [gedaagde] van een aanbouw met extra woonlaag aan de achterzijde van de woning van [eiser] (hierna: ‘de nieuwe aanbouw’), alsmede het vernieuwen van het dak van de reeds bestaande aanbouw.
2.3.
De werkzaamheden zijn aangevangen op 10 februari 2022.
2.4.
[eiser] heeft opdracht gegeven aan [vastgoedtaxateur] om onderzoek te doen naar (onder meer) de constructieve veiligheid van de door [gedaagde] gebouwde aanbouw. De heer [naam 1] van [vastgoedtaxateur] heeft op 12 december 2022 onderzoek verricht. Namens [gedaagde] was de heer [naam 2] daarbij aanwezig.
2.5.
Voor zover hier relevant, staat in het deskundigenrapport van 14 april 2023 van de heer [naam 1] het volgende:

1. Heeft u kennis genomen van de detailtekening met daarop de beugels?
Wij hebben de uitvoeringtekening met de bijbehorende detailtekeningen uitgebreid bestudeerd. Kort gezegd komt het erop neer dat de constructie niet is gebouwd conform de details, zie foto 9 t/m 12.
(…)
Het enkel aanbrengen van een epdm of een bitumenlaag tegen de buitenzijde van de houtskeletwand onder maaiveld is een tijdelijke oplossing. Er kan geen garantie worden gegeven op waterdichtheid.
De gehele constructie onder maaiveld zal moeten worden vervangen door een gemetselde constructie die op de juiste bouwkundige wijze bevestigd dient te worden aan de fundering en wandopbouw, zie foto 13.
(…)
3. Voldoet de wijze waarop de aanbouw aan de achterzijde is verankerd aan de fundering aan de eisen van goed en deugdelijk werk?
De wijze van uitvoering voldoet niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Een houtskeletwand dient vanuit oogpunt van inwerken van vocht met roterij tot gevolg ten alle tijde vrijgehouden te worden van het maaiveld. Daarnaast dient een houtskeletwand niet te worden opgesloten in een vloerconstructie wederom vanuit het oogpunt van vocht inwerking en het niet of onvoldoende kunnen ventileren met roterij tot gevolg.
(…)
Is de aanbouw anderszins voldoende stevig bevestigd conform de bouwnormen?
Wij hebben geen twijfels aangaande stevig bevestigen conform de bouwnormen. Wij gaan ervan uit dat de constructieberekeningen van de constructeur tijdens de bouw zijn toegepast. Het probleem zit in het niet juist plaatsen van de houtskeletwanden, onder maaiveld in plaats van erboven.
2.6.
In zijn e-mail van 30 augustus 2023 schrijft de door [gedaagde] ingeschakelde [architect] – voor zover van belang – aan [gedaagde] het volgende:
“De uitvoering van de vloer met daarop een isolatieplaat is de enige mogelijkheid om het onderdetail zonder koudebruggen, waterdicht en konstruktief goed uit te voeren.
Isolatie onder de vloer geeft altijd koudebruggen met condens aan de binnenzijde tot gevolgd.
De wijze waarop jullie het onderdetail hebben uitgevoerd, afwijkend van mijn detail, is wat mij betreft geen enkel probleem. Ik sta hier achter. Ik geef dit ook wel zo aan op mijn tekeningen.
Essentieel is een goede uitvoering van de epdm en de verlijming daarvan.
Het onderdetail uitvoeren met metselwerk biedt geen enkele verbetering ten opzicht van het gesuggereerde probleem, omdat ook dan aan de buitenzijde een goede waterkering noodzakelijk is.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om de achterzijde van de aanbouw te herstellen conform foto 13 uit het deskundigenrapport binnen vier weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 20.000,00;
II. [gedaagde] veroordeelt om de achterpui te herstellen binnen vier weken na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 20,00 per dag met een maximum van € 5.000,00;
III. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] € 5.975,80 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juli 2023 tot de dag van volledige betaling;
IV. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis dakisolatie aan te brengen op het nieuwe dak van 14 cm in totaal, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 20.000,00;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat hij zich op meerdere momenten heeft beklaagd over de kwaliteit van de door [gedaagde] geleverde werkzaamheden. [eiser] heeft met name twijfels over de constructieve veiligheid van de nieuwe aanbouw. Uit de detailtekening van de door [gedaagde] ingeschakelde architect kon [eiser] namelijk opmaken dat de architect heeft bedoeld de aanbouw te ondersteunen met behulp van een lepelvormig staalelement. [gedaagde] is afgeweken van die detailtekening en heeft dat element niet aangebracht. [eiser] heeft vanwege zijn zorgen [vastgoedtaxateur] ingeschakeld om onderzoek te doen naar de constructieve veiligheid van de nieuwe aanbouw. Uit het deskundigenrapport van de heer [naam 1] van [vastgoedtaxateur] volgt volgens [eiser] dat de constructie zonder het (staal)element wel voldoende stevig is, maar tijdens het onderzoek is een vochtplek waargenomen en is gebleken dat sprake is van een ander (constructief) gebrek: de achterwand van de aanbouw onder het maaiveld is onvoldoende waterdicht. Er is bij de bouw van de nieuwe aanbouw gebruik gemaakt van een houtskeletwand, die is voorzien van een EPDM/bitumenlaag. Dit biedt volgens de heer [naam 1] echter onvoldoende garantie op waterdichtheid en kan leiden tot (hout)rot, zodat niet is voldaan aan de eisen van goed en deugdelijk werk. [eiser] stelt dan ook dat sprake is van een gebrek. Hij verwijst daarbij naar een aantal foto’s van vochtmetingen die hij (in een droge periode) heeft gedaan in de aanbouw. Daaruit volgt volgens hem dat (met name aan de onderzijde van de wanden) sprake is van een te hoog vochtpercentage: 24%, terwijl een vochtpercentage boven 20% te hoog is. [eiser] vordert daarom dat [gedaagde] wordt veroordeeld dit gebrek te herstellen conform het voorstel van de heer [naam 1] (foto 13 in het deskundigenrapport). In dit verband wijst [eiser] er tevens op dat [gedaagde] op dit punt niet is afgeweken van de tekening van de architect. [gedaagde] wist, althans had moeten weten, dat op dit punt sprake is van een onjuistheid. [eiser] stelt dat [gedaagde] hem daarvoor ingevolge artikel 7:754 BW had moeten waarschuwen, hetgeen hij heeft nagelaten.
Daarnaast stelt [eiser] dat schade is ontstaan aan de achterpui bij het plaatsen daarvan door [gedaagde].
Ook stelt hij dat sprake is van minderwerk, omdat [gedaagde] minder materialen heeft gebruikt dan geoffreerd. Het gaat daarbij om staal, een wapeningskorf inclusief afstandshouder, wapening 8-150-150 inclusief supporters, underlaymentplaat 18mm, HSB wand buitengevel met cementvezelplaat zonder isolatie en stucwerk voor de zijgevel. [eiser] schat dat hij hierdoor een bedrag van € 5.975,80 (inclusief btw) te veel aan [gedaagde] heeft betaald.
Voorts voert [eiser] aan dat is overeengekomen dat [gedaagde] dakisolatieplaten met een dikte van 14 centimeter zou aanbrengen op de nieuwe aanbouw. [gedaagde] heeft echter zonder enig overleg besloten om slechts 11 centimeter aan dakisolatie te gebruiken.
3.3.
[gedaagde] erkent dat zij het (staal)element dat te zien is op de detailtekening niet heeft toegepast bij de nieuwe aanbouw. Zij voert aan dat ervoor is gekozen het houtskelet direct op de betonvloer aan te brengen, omdat dit steviger is. In staal zit immers werking, zodat scheurvorming zou kunnen optreden. Door het (staal)element weg te laten, is juist sprake van een stevigere constructie, aldus [gedaagde]. Voor wat betreft de waterdichtheid voert [gedaagde] het verweer dat de waargenomen vochtplek een oude vochtplek betreft die is ontstaan tijdens de bouw. [eiser] heeft niet aangetoond dat sprake is van een lekkage en [gedaagde] betwist dat een vochtpercentage van 20% te hoog zou zijn. Daarnaast voert [gedaagde] aan dat het bij de bouw van een dergelijke aanbouw gebruikelijk is om een houten constructie toe te passen en deze af te dichten met een EPDM-laag. [gedaagde] verwijst daarbij naar de verklaring van [architect] , waarin wordt bevestigd dat een constructie van metselwerk geen verbetering zal bieden. Er is dus geen sprake van non-conformiteit. Dat brengt tevens met zich dat geen sprake is van een onjuistheid in de tekening van de architect. Er rust op [gedaagde] dan ook geen waarschuwingsplicht. Bovendien heeft [eiser] zijn akkoord gegeven op de tekening, waarmee hij ook bewust heeft gekozen voor de toegepaste constructie (van hout met een EPDM-laag).
[gedaagde] heeft voorts betwist dat zij verantwoordelijk is voor de schade aan de achterpui van de woning van [eiser] . Daarnaast voert [gedaagde] aan dat [eiser] geen aanspraak kan maken op het door hem genoemde bedrag van € 5.975,80 (inclusief btw). Partijen hebben immers tijdens het afronden van de werkzaamheden gesprekken gevoerd over meer- en minderwerk, waarna een eindafrekening is opgesteld. [eiser] is akkoord gegaan met deze eindafrekening en heeft deze ook betaald.
Voor wat betreft de dakisolatie erkent [gedaagde] dat zij niet de overeengekomen dikte van 14 centimeter heeft gehanteerd. Volgens [gedaagde] heeft dat te maken met de dikte van de dakisolatie op de bestaande aanbouw. Verschillen in dikte van dakisolatie zijn vanuit bouwfysisch oogpunt onwenselijk, vandaar dat ervoor is gekozen om op de bestaande aanbouw meer en op de nieuwe aanbouw minder isolatiemateriaal te gebruiken, zodat over het geheel de dakisolatie dezelfde dikte heeft (11 centimeter). Daarbij is dezelfde – zo niet meer – hoeveelheid materiaal gebruikt als wanneer 14 centimeter dakisolatie op de nieuwe aanbouw zou zijn aangebracht. Volgens [gedaagde] zou het disproportioneel zijn om nu alsnog een dakisolatie van 14 centimeter aan te brengen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Deugdelijkheid nieuwe aanbouw
4.1.
Tussen partijen is – kort gezegd – in de eerste plaats in geschil of de nieuwe aanbouw constructief voldoende deugdelijk is. De door [eiser] ingeschakelde deskundige concludeert dat de wijze waarop de aanbouw aan de achterzijde is verankerd aan de fundering niet voldoet aan de vereisten van goed en deugdelijk werk en dat kans bestaat op vochtinwerking en (hout)rot. Volgens hem dient de huidige constructie vervangen te worden door een gemetselde constructie (zie ook 2.5). [gedaagde] betwist dat sprake is van een ondeugdelijke constructie. Zij verwijst daarbij naar de verklaring van de [architect] (zie ook 2.6), die concludeert dat het vervangen van de constructie door een gemetselde constructie geen verbetering biedt. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet vaststellen of de aanbouw constructief voldoende deugdelijk is. Zoals ter zitting reeds met partijen is besproken, ziet de rechtbank daarom aanleiding om een onderzoek door een deskundige in te laten stellen.
4.2.
Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- het specialisme van de te benoemen deskundige;
- de aan de deskundige voor te leggen vragen.
4.3.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van bouwtechniek en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Is er sprake van onjuistheden/onvolkomenheden in de detail/constructietekeningen van de architect?
In hoeverre is [gedaagde] bij het plaatsen van de aanbouw afgeweken van de detail/constructietekeningen van de architect?
Was die afwijking noodzakelijk en/of heeft die afwijzing geleid tot een (constructief) beter resultaat?
Is er sprake van een te hoog vochtpercentage in de wanden van de aanbouw en, zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
Is het ontbreken van beugels en het verwerken van hout onder het maaiveld aan te merken als een gebrek?
Voldoet de wijze waarop de door [gedaagde] geplaatste aanbouw aan de achterzijde van de woning van [eiser] is geplaatst / verankerd aan de fundering aan de eisen van goed en deugdelijk werk?
Voor zover de toegepaste constructie niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk, op welke wijze had de aanbouw wel geplaatst moeten en kunnen worden?
En is het, in dat geval, mogelijk om de aanbouw zodanig te herstellen dat die wel voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk? Op welke wijze dient dat herstel dan te worden uitgevoerd en wat zijn de kosten daarvan?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door [eiser] worden betaald.
4.5.
In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
4.6.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
4.7.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich hierover bij akte kunnen uitlaten. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
Achterpui
4.8.
Ten aanzien van de door [eiser] gestelde schade aan de achterpui geldt dat [gedaagde] ter zitting heeft aangegeven dat deze schade eenvoudig te herstellen is. Partijen hebben ter zitting met elkaar afgesproken dat [gedaagde] in afwachting van dit vonnis door [eiser] in de gelegenheid wordt gesteld de schade te herstellen. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de vraag of deze schade inmiddels is hersteld.
Minderwerk
4.9.
De vraag of [gedaagde] daadwerkelijk minder of ander materiaal heeft gebruikt bij het uitvoeren van de werkzaamheden dan geoffreerd en of daarmee sprake is van minderwerk, kan in dit geval in het midden blijven. [eiser] grondt zijn vordering namelijk primair op vervangende schadevergoeding en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat is gesteld noch gebleken dat [eiser] schriftelijk aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat hij de verbintenis heeft omgezet in een schadevergoeding. Gelet op het bepaalde in artikel 6:87 lid 1 BW, is de vordering op die grond dan ook niet toewijsbaar. In de tweede plaats geldt dat, voor zover [eiser] zich (subsidiair) beroept op ongerechtvaardigde verrijking, het enkele feit dat [gedaagde] minder of andere materialen bij de uitvoering van de werkzaamheden heeft toegepast, nog niet meebrengt dat [eiser] daardoor is verarmd. Ook deze grondslag kan daarom niet leiden tot toewijzing van de vordering. De vordering ten aanzien van het gestelde minderwerk zal dan ook worden afgewezen.
Dakisolatie
4.10.
[gedaagde] voert in de eerste plaats het verweer dat geen sprake is van een gebrek ten aanzien van de (dak)isolatiedikte, omdat gekozen is voor een bouwkundig betere toepassing en bovendien niet minder (isolatie)materiaal is gebruikt. Aan dat verweer gaat de rechtbank voorbij. Tussen partijen staat immers vast dat op de nieuwe aanbouw dakisolatie zou worden aangelegd met een dikte van 14 centimeter, maar dat slechts 11 centimeter is aangebracht. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij niet (meer) weet of dit van tevoren met [eiser] is besproken c.q. overeengekomen. De rechtbank neemt dan ook als uitgangspunt dat – zoals [eiser] stelt – dit niet is overeengekomen. Dat betekent dat wel degelijk sprake is van een gebrek in de nakoming van de overeenkomst.
4.11.
[gedaagde] voert daarnaast het verweer dat de kosten van het herstel niet in verhouding staan tot het belang van [eiser] bij herstel van de (dak)isolatiedikte. Ook dit verweer kan haar niet baten. [gedaagde] heeft namelijk niet onderbouwd welke werkzaamheden en/of kosten gemoeid zouden zijn met het ophogen van de isolatiedikte van het dak van de nieuwe aanbouw naar 14 centimeter. Dat herstel buitenproportioneel zou zijn, zoals [gedaagde] aanvoert, kan dus niet worden vastgesteld.
4.12.
De conclusie van het voorgaande is dat vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen dakisolatie op de nieuwe aanbouw aan te brengen van 14 centimeter zal worden toegewezen.
4.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 juni 2024om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht;
5.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij;
5.3.
bepaalt dat partijen op de rolzitting van
woensdag 12 juni 2024daarnaast in de gelegenheid worden gesteld een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het herstel van de achterpui;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.