ECLI:NL:RBZWB:2024:352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02/51672-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voorbereidingshandelingen voor brandstichting en veroordeling voor bezit van XTC-pillen en bedreiging

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor brandstichting, het bezit van 12 XTC-pillen en bedreiging van een slachtoffer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging was gewijzigd en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aanwezig hebben van XTC-pillen en bedreiging, maar niet aan de voorbereidingshandelingen voor brandstichting.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de voorbereidingshandelingen, omdat de verklaringen van de moeder van de verdachte en de politie niet overtuigend genoeg waren om een concreet plan voor brandstichting aan te tonen. De verdachte werd vrijgesproken van dit feit. Echter, de rechtbank achtte het bezit van de XTC-pillen en de bedreiging van het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer.

De rechtbank besloot om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en elektronische monitoring. De rechtbank hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op, waardoor de verdachte niet langer in voorarrest verbleef.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/151672-23
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.G. Grijpstra, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie mr. Y.E.Y. Vermeulen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Verder is [naam] , reclasseringswerker bij William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, als deskundige gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing door een shell/mortierbom en een auto voorhanden te hebben, bestemd tot het begaan van die brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing;
2. 12 XTC-pillen aanwezig heeft gehad;
3. zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer] door naar haar dreigende bewoordingen te uiten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 3 en verzoekt verdachte hiervan vrij te spreken. Wel kan de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Op 20 juni 2023 is de politie naar de woning van verdachte in Vlissingen gegaan, omdat zijn moeder een melding had gedaan dat verdachte van plan was om een woning op te blazen. Ter plaatse trof de politie de moeder van verdachte en een medewerker van de gemeente Vlissingen aan. Volgens de politie zou de moeder van verdachte hebben gezegd dat hij de woning van een persoon zou opblazen en dat hij in de garage op zoek was gegaan naar duct tape en pvc buizen. In haar verklaring bij de politie als getuige heeft de moeder van verdachte dit weersproken. Zij heeft niet gezegd of gezien dat verdachte met tape en pvc buizen in de schuur aan het knutselen was. Volgens haar heeft hij tegen de medewerker van de gemeente Vlissingen gezegd dat hij iets ging opblazen, dus zij heeft dit van horen zeggen. Een paar uur later houdt de politie de verdachte en een vriend van hem aan in een auto, alwaar in het dashboardkastje een shell/mortierbom wordt aangetroffen. Verdachte heeft over de aanwezigheid van dit voorwerp in de auto verklaard dat hij hiervoor een koper had gevonden en dat hij bezig was om het diezelfde dag nog aan deze persoon te verkopen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, voorhanden heeft. Daarom zal moeten worden bewezen dat de voorwerpen die bij verdachte zijn aangetroffen bestemd zijn tot het begaan van een dergelijk misdrijf. Volgens de geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen, dienstig konden zijn voor het misdadige doel (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Niet van belang is dat het merendeel van de aangetroffen voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn. Immers dienen de voorwerpen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvormen te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat verdachte met deze voorwerpen voor ogen had. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bevindingen van de politie op 20 juni 2023 bij de woning van verdachte in combinatie met het aantreffen van verdachte in een auto met een shell/mortierbom, onvoldoende blijkt van een concreet plan voor het plegen van een misdrijf, in dit geval brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing.
De bevindingen van de politie zijn op een later moment door de moeder van verdachte weersproken en zijn evenmin bevestigd door een verklaring van de betreffende medewerker van de gemeente Vlissingen. Daarnaast heeft de verdachte een (niet meer te verifiëren) verklaring afgelegd voor de aanwezigheid van de shell/mortierbom in het dashboardkastje van de auto. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat verdachte met het voorhanden hebben van de auto en de shell een misdadig doel voor ogen had.
Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht en de rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van 12 XTC-pillen.
Ten aanzien van feit 3
Gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de verklaringen van verdachte, afgelegd bij de rechter-commissaris en tijdens de zitting, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs en dat verdachte ook daadwerkelijk de ten laste gelegde dreigende bewoordingen naar [slachtoffer] heeft geuit en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 20 juni 2023 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad 12 XTC pillen, van een materiaal bevattende amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
op 21 juni 2023 te Middelburg [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] telefonisch dreigend de woorden toe te voegen:
  • "Wacht maar ik ga de boel op stelten zetten en maak mezelf kapot. Jij bent hier niet dus ik wil niets met jou te maken hebben, jij kan kapot gaan" en
  • "Ik wil niet meer dat jij bij mijn gezin betrokken bent. Als ik achteraf merk dat dat wel zo is dan zoek ik je op en dan ga je er aan kankerwijf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert verdachte te bestraffen conform het jeugdstrafrecht, zoals door de reclassering in haar rapport van 5 januari 2024 is geadviseerd.
Hij vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering in het hiervoor genoemde rapport zijn geadviseerd, met dien verstande dat aan het locatiegebod het elektronisch toezicht voor een termijn van 6 maanden wordt gekoppeld. Daarnaast vordert hij het reclasseringstoezicht op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging gaat ervan uit dat de rechtbank deze zaak conform het jeugdstrafrecht zal afdoen. Zij verzoekt het advies om verdachte het aanwezig hebben van de XTC-pillen in verminderde mate toe te rekenen, over te nemen. Verder verzoekt zij rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte na zijn voorarrest een compleet ander mens is en met de omstandigheid dat – hoewel verdachte in een proeftijd de fout in is gegaan – er geen sprake is van een jarenlange justitiële voorgeschiedenis noch van een bewust gekozen criminele levensstijl.
De verdediging is – in lijn met het rapport van de reclassering van 5 januari 2024 – van mening dat een geldboete niet passend zou zijn, omdat verdachte al geruime tijd in voorarrest heeft verbleven, hij geen inkomsten of een uitkering heeft en in afwachting is van daadwerkelijke begeleiding voor een gestructureerde terugkeer naar school/stage of dagbesteding. Daarnaast acht zij net als de reclassering een langere jeugddetentie ongepast en ongewenst, omdat dat de al in gang gezette ambulante behandelingen in het kader van de verslavingspsychiatrie zou onderbreken. Ook wordt een taakstraf als ongepast gezien, na de lange tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging verzoekt de rechtbank om het te laten bij een voorwaardelijke jeugddetentie naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie kunnen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Bij oplegging van bijzondere voorwaarden verzoekt zij te bepalen dat [stichting] (of een soortgelijke zorgverlener) ten minste 10 uur per week begeleiding biedt aan verdachte en om dit ook in het dictum op te nemen, omdat begeleiding nu beperkt is en blijkt dat wel van belang is dat verdachte die in grotere mate krijgt. Ten aanzien van de elektronische monitoring stelt zij dat deze niet onbeperkt mag duren, dat wil zeggen gedurende de gehele proeftijd. Zij verzoekt de elektronische monitoring op te leggen voor een termijn van 6 maanden.
Tot slot verzoekt zij het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen per datum van het vonnis.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 12 XTC-pillen. Deze harddrugs werken sterk verslavend, zijn schadelijk voor de gezondheid en gaan vaak gepaard met schade en overlast voor de samenleving.
Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging door dreigende en nare bewoordingen naar [slachtoffer] te uiten, die bij haar hebben geleid tot gevoelens van angst.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 november 2023, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Wel blijkt dat hij deze feiten heeft gepleegd in een nog lopende proeftijd.
De rechtbank betrekt bij de straftoemeting ook de over verdachte opgemaakte rapporten van de psychiater en de psycholoog van 16 oktober 2023. Volgens beide deskundigen is er bij verdachte sprake van ADHD, autisme spectrum stoornis, zwakbegaafdheid en cannabismisbruik. Volgens de psychiater is daarnaast nog sprake van misbruik van codeïne (lean) en waarschijnlijk van een intoxicatie met lean en volgens de psycholoog is er sprake van een stoornis in opioïde. De psychiater adviseert om de bedreiging in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Over het bezit van drugs kan geen uitspraak worden gedaan. De kans op toekomstige overtredingen van de Opiumwet wordt als hoog ingeschat zolang verdachte zelf drugs gebruikt en omgaat met jongeren die gebruiken. Dit risico is laag bij voldoende toezicht en controle en uitleg. Het risico op verbale bedreigingen is hoog.
De psycholoog adviseert om zowel het aanwezig hebben van de XTC-pillen als de bedreiging in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Door beide deskundigen wordt toepassing van het jeugdstrafrecht en begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering geadviseerd. De begeleiding, het toezicht en behandeling van verdachte kunnen worden gerealiseerd binnen een (deels) voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid over, dat betekent dat de rechtbank de feiten aan verdachte in verminderde mate toerekent.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 5 januari 2024, waarin zij heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft geconcludeerd dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Geadviseerd is bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten begeleiding door de jeugdreclassering, ambulante behandeling, een locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding, het meewerken aan middelencontrole en ambulante begeleiding. Daarnaast wordt het toezicht door William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering geadviseerd.
Ter zitting heeft de reclasseringswerker dit advies bevestigd en daaraan toegevoegd dat verdachte gebaat is bij begeleiding door [stichting] voor 10 tot 15 uur per week. De elektrische monitoring die aan het locatiegebod is gekoppeld, kan worden afgebouwd op het moment dat verdachte dagbesteding heeft. Een termijn van 6 maanden is voor de reclassering reëel om dagbesteding voor verdachte te vinden en om de elektronische monitoring aan die termijn te koppelen. Het zal moeten blijken of een kortere termijn nodig is.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Gelet op de bevindingen en de gemotiveerde adviezen van de psychiater, de psycholoog en de reclassering en gelet op de bevindingen ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat er aanleiding is om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht en zij zal verdachte dan ook conform het jeugdstrafrecht bestraffen.
Straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van
120 dagen passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal een deel van de op te leggen jeugddetentie, te weten 16 dagen, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaar. Deze deels voorwaardelijke jeugddetentie vormt een stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en maakt het stellen van bijzondere voorwaarden mogelijk. De rechtbank ziet aanleiding de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden, met dien verstande dat aan de elektronisch monitoring een termijn van
6 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, wordt verbonden en dat de begeleiding door [stichting] voor minimaal 10 uur per week of zoveel minder als de reclassering nodig vindt, wordt opgelegd. Daarnaast zal het reclasseringstoezicht worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 120 (honderdtwintig) dagen, waarvan 16 (zestien) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat de voorwaardelijke jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische Zorg Zeeland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na intake en indien positief geïndiceerd door de behandelaar. Verdachte is reeds aangemeld voor de behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op het verblijfadres, zolang het openbaar ministerie dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Verdachte hoeft op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat
2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Het openbaar ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Verdachte zal gedurende 6 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, meewerken aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. Verdachte zal niet naar het buitenland gaan zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is: [woonadres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich laat begeleiden door [stichting] voor minimaal 10 uur per week of zoveel minder als de reclassering nodig vindt. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die [stichting] geeft voor de begeleiding;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere en van rechtswege geldende voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2024.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.