In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de aanslagen rioolheffing en zuiveringsheffing die aan belanghebbende zijn opgelegd voor het jaar 2022. Belanghebbende, die in een chalet op een recreatiepark woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende behandeld op 9 februari 2024, waarbij belanghebbende en een vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank heeft beoordeeld of de aanslagen terecht zijn opgelegd. Belanghebbende stelde dat hij al aan het recreatiepark had betaald en dat zijn chalet niet belast kon worden met de heffingen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de chalet indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering en dat deze voldoet aan de definitie van woonruimte volgens de relevante verordeningen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de aanslagen terecht heeft opgelegd, ondanks de sympathie voor de situatie van belanghebbende.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslagen niet worden vernietigd of verminderd. Belanghebbende krijgt geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.