ECLI:NL:RBZWB:2024:3513

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/02/380277 FA RK 20-6668
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag en ontzegging van omgangsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag en de ontzegging van het recht op omgang. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.F.A. Cadot, verzocht om wijziging van het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kinderen, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. P.R. Klaver, een verzoek indiende voor een stapsgewijze contactregeling. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde dat er contra-indicaties voor contact tussen de man en de minderjarigen zijn, wat de vrouw ondersteunde. De rechtbank oordeelde dat de communicatie tussen de ouders zeer moeizaam verloopt en dat er al lange tijd geen contact is tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank concludeerde dat wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk was, en heeft het gezamenlijk gezag gewijzigd in eenhoofdig gezag voor de vrouw. Tevens werd het recht van de man op omgang ontzegd, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van de minderjarigen. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man om de drie maanden informeert over de minderjarigen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Datum uitspraak: 27 mei 2024
Zaaknummer: C/02/380277 FA RK 20-6668
Nadere beschikking over wijziging gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag en vaststelling/opschorting contact c.q. omgang
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
over hun minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2013,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Het procesdossier bevat de navolgende stukken:
  • de beschikking van deze rechtbank van 23 november 2022 en alle daarin genoemde stukken;
  • het op 28 november 2023 ontvangen rapport en advies van [zorgaanbieder] , met bijlage;
  • het F9-formulier van 18 december 2023 van mr. Cadot;
  • het F9-formulier van 22 december 2023 van mr. Klaver;
  • het op 19 februari 2023 ingekomen e-mailbericht van de Raad;
  • de op 20 april 2024 ontvangen brief van [minderjarige 1] ;
  • de op 26 april 2024 ontvangen brief van [minderjarige 2] ;
  • de op 29 april 2024 ontvangen brief van [minderjarige 3] .

2.De nadere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 23 november 2022. Hierbij zijn partijen verwezen voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het uniform hulpaanbod (UHA). In afwachting van het verloop en het resultaat daarvan, heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken in deze zaak pro forma aangehouden.
2.2.
Aan de orde zijn thans nog de verzoeken van de vrouw, samengevat:
  • tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag en te bepalen dat de vrouw voortaan zal zijn belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen;
  • tot opschorting van het recht van de man op het hebben van contact dan wel omgang met de minderjarigen.
Daarnaast is nog aan de orde het zelfstandige verzoek van de man, samengevat, om een stapsgewijs opbouwende contactregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen.
2.3.
Bij voormeld op 28 november 2023 ingekomen rapport heeft [zorgaanbieder] , samengevat, aangegeven dat er sprake is van contra-indicaties voor contact tussen de man en de minderjarigen. Daarnaast heeft [zorgaanbieder] geadviseerd om een regeling vast te leggen op basis waarvan de vrouw de man informeert over de minderjarigen.
2.4.
Bij F9-formulier van 18 december 2023 heeft mr. Cadot, namens de vrouw, aangegeven dat zij instemt met het advies van [zorgaanbieder] om een informatieregeling vast te stellen. De vrouw verzoekt daarom om die regeling in deze beschikking vast te stellen. De vrouw is het ook eens met de conclusie van [zorgaanbieder] dat er momenteel sprake is van contra-indicaties voor contact tussen de man en de minderjarigen. Zij handhaaft daarom haar verzoek tot opschorting van het recht van de man op het hebben van contact dan wel omgang met de minderjarigen. Ook handhaaft zij haar verzoek tot gezagswijziging.
2.5.
Bij F9-formulier van 22 december 2023 heeft mr. Klaver, namens de man, aangegeven dat deze zaak wat hem betreft schriftelijk kan worden afgedaan.
2.6.
Gelet op de ingrijpendheid van de verzoeken heeft de rechtbank aan de Raad verzocht om naar aanleiding van voormeld rapport van [zorgaanbieder] en de reacties van partijen daarop schriftelijk te reageren en te adviseren over de thans nog voorliggende verzoeken in deze zaak. In voormeld op 19 februari 2024 heeft de Raad aangegeven deze zaak niet te zullen screenen, omdat het UHA-traject niet negatief is teruggemeld. De Raad adviseert daarom om een nadere mondelinge behandeling van de verzoeken te plannen. Naar aanleiding van wat daar wordt besproken, zal de Raad mondeling advies uitbrengen. Gelet hierop heeft de rechtbank de verzoeken nader mondeling behandeld.
2.7.
De minderjarigen hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling in voormelde brieven ieder afzonderlijk, samengevat, aangegeven dat zij zich gekwetst voelen omdat de vader in het verleden heeft gezegd dat hij hun vader niet is en hij er niet voor hen is geweest. De minderjarigen willen daarom geen contact met hun vader hebben.
2.8.
Namens en door de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangegeven dat de communicatie tussen partijen zeer slecht is, ondanks dat het UHA-zorgtraject lang heeft geduurd. De vrouw acht gezamenlijk gezag dan ook niet mogelijk. Daarnaast acht de vrouw het van belang dat er nu rust ontstaat. De grootste belemmering die de minderjarigen ervaren om contact te hebben met de man, is dat hij in het verleden tegen hen heeft gezegd dat hij hun vader niet is. Dat heeft grote impact op de minderjarigen (gehad). Volgens de vrouw stimuleert zij de minderjarigen altijd om hun eigen keuzes te maken. Als de minderjarigen ervaren dat de man hen erkent in hun gevoelens en verdriet, dan verwacht de vrouw dat er in de toekomst wellicht bij de minderjarigen ruimte zal ontstaan voor contactherstel met de man. Ten slotte zal de vrouw de man blijven informeren over de minderjarigen. Echter deelt de man nauwelijks informatie over zichzelf.
2.9.
Namens en door de man is, samengevat, aangegeven dat hij het beste met de minderjarigen voor heeft. Maar dat hij zich er nu bij neerlegt dat zij geen contact hebben met elkaar. De man stuurt onder meer op verjaardagen kaartjes naar de minderjarigen. Hij is ook bereid om informatie over zichzelf te delen, indien de minderjarigen daar behoefte aan hebben.
2.10.
De Raad heeft, samengevat, aangegeven dat het UHA-traject in ieder geval voor de minderjarigen meerwaarde heeft gehad. Daarnaast is het voor de minderjarigen van belang dat de man hun standpunt respecteert en dat hij aangeeft dat hij begrijpt dat er nu geen contact kan plaatsvinden en dat hij daar verdriet over heeft. Maar dat hij altijd hun vader zal blijven en dat hij hoopt dat er in de toekomst alsnog ruimte ontstaat voor contact(herstel). Als de man die erkenning geeft aan de minderjarigen, dan kan er, aldus de Raad, in de (verre) toekomst mogelijk ruimte ontstaan voor contact(herstel) tussen de man en de minderjarigen. De Raad benadrukt ten slotte dat de vrouw, ook indien het gezag van de man wordt beëindigd, de verantwoordelijkheid heeft om de man over de minderjarigen te informeren.
2.11.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Wijziging gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag
2.12.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid BW is artikel 1:251a, eerste lid BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
2.13.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de man en de minderjarigen al langere tijd geen contact met elkaar hebben en dat de onderlinge oudercommunicatie en samenwerking tussen partijen zeer moeizaam verloopt. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds het moment dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen is ontstaan, in dit geval de geboorte van de minderjarigen.
2.14.
Niet gebleken is dat de minderjarigen klem en verloren (dreigen te) raken tussen partijen indien het gezamenlijk gezag tussen partijen blijft gehandhaafd. Maar nu de onderlinge communicatie en samenwerking tussen partijen zeer moeizaam verloopt, de man al jarenlang geen invulling geeft aan zijn gezag en er geen sprake is van contact tussen de man en de minderjarigen, waardoor de man geen zicht heeft op wat de minderjarigen nodig hebben en met welke gezagsbeslissingen zij het meest zijn gebaat, is de rechtbank van oordeel dat wijziging in het gezag (anderszins) in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. Daarmee wordt voldaan aan de tweede wijzigingsgrond zoals neergelegd in artikel 1:251a, eerste lid BW. Aangezien voormelde situatie tussen partijen, ondanks dat zij een langdurig zorgtraject hebben doorlopen, niet is verbeterd, bestaat naar het oordeel van de rechtbank ook niet de gerechtvaardigde verwachting dat die situatie binnen afzienbare termijn voldoende positief zal veranderen. De rechtbank betrekt hierbij dat de systeemtherapeut van [zorgaanbieder] heeft aangegeven dat het illusoir en ‘drie bruggen te ver’ is om te verwachten dat de onderlinge communicatie tussen partijen binnen afzienbare termijn kan en zal verbeteren. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw, dat niet is weersproken, toewijzen en het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen wijzigen, in die zin dat zij zal bepalen dat de vrouw voortaan met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen is belast.
Opschorting/vaststelling omgang
2.15.
Aangezien de rechtbank, zoals zij hiervoor heeft overwogen, het gezamenlijk gezag van partijen zal wijzigen en zij zal bepalen dat de vrouw voortaan met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen zal zijn belast, kwalificeert de rechtbank het verzoek van de vrouw over opschorting van het recht op het hebben van contact en het zelfstandige verzoek van de man over het vaststellen van een zorg- en contactregeling op grond van artikel 1:253a BW thans als een verzoek tot het opschorten van het recht op het hebben van omgang en het vaststellen van een omgangsregeling op grond van artikel 1:377a BW.
2.16.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge artikel 1:377a, derde lid BW slechts indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of;
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of;
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of;
indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.17.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er al jarenlang geen sprake is van contact tussen de man en de minderjarige. De minderjarigen ervaren bovendien onvoldoende belangstelling vanuit de man. Nu zij ouder zijn, hebben zij het gevoel dat er aan hen wordt getrokken. Daarnaast heeft de man in het verleden aangegeven aan de minderjarigen dat zij zijn kinderen niet zijn. Bij de minderjarigen heeft dit geleid tot veel boosheid, verdriet, spanningen en onrust, hetgeen tijdens het systeemtherapeutisch traject bij [zorgaanbieder] opnieuw naar voren is gekomen. Tijdens dat traject is het ook niet gelukt om contact(herstel) tussen de man en de minderjarigen te bewerkstelligen. De minderjarigen hebben hun leven voortgezet en willen op dit moment absoluut geen contact hebben met de man. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de omgang tussen de man en de minderjarigen op dit moment (anderszins) in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen moet worden geacht, waardoor wordt voldaan aan de ontzeggingsgrond zoals vermeld in artikel 1:377a, derde lid, sub d BW. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die beiden twaalf jaar of ouder zijn, geldt bovendien dat zij ernstige bezwaren hebben geuit tegen het hebben van omgang met de man, waardoor ten aanzien van hen ook wordt voldaan aan de ontzeggingsgrond zoals vermeld in artikel 1:377a, derde lid, sub c BW. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw, dat niet is weersproken, daarom toewijzen en de man het recht op het hebben van omgang met de minderjarigen ontzeggen.
2.18.
Om diezelfde redenen zal de rechtbank het zelfstandige verzoek van de man om een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen afwijzen.
Vaststelling informatieregeling
2.19.
Op grond van artikel 1:377b, eerste lid BW is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen, zo nodig door tussenkomst van derden, over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
2.20.
Tijdens het UHA-traject bij [zorgaanbieder] zijn partijen een informatieregeling overeengekomen, op basis waarvan de vrouw de man eenmaal per drie maanden informeert over de minderjarigen, waarbij hij foto’s, schoolrapporten en informatie over de minderjarigen toestuurt. De man stuurt eenmaal per drie maanden foto’s van en informatie over zichzelf aan de vrouw voor de minderjarigen. Daarnaast stuurt hij eenmaal per drie weken en tijdens de verjaardagen van de minderjarigen een kaart of een attentie.
2.21.
De vrouw heeft verzocht om voormelde informatieregeling in deze beschikking vast te stellen. De man heeft hiermee ingestemd.
2.22.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, op verzoek van de vrouw en met instemming van de man, voormelde informatieregeling op onderstaande wijze vaststellen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
2.23.
De rechtbank zal voormelde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals over en weer door partijen is verzocht. Dat betekent dat die beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
Verdeling van de proceskosten
2.24.
De rechtbank zal ten slotte de kosten van partijen in deze procedure tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.25.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2009;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2011;
- [minderjarige 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2013,
voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
3.2.
ontzegt het recht van de man tot het hebben van omgang met voornoemde minderjarigen;
3.3.
stelt vast dat de vrouw de man eenmaal per drie maanden informeert over voornoemde minderjarigen en dat de man daarop reageert op de wijze zoals hiervoor onder punt 2.20 is overwogen;
3.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
compenseert de kosten van partijen in deze procedure tussen hen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2024 door
mr. Hamburger, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.