ECLI:NL:RBZWB:2024:350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
02/227226-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht gepleegd door masseur met vijftienjarige jongen tijdens ontspanningsmassage

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een vijftienjarige jongen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, een masseur, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen tijdens een massage op 13 november 2020. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, die direct na de massage aan zijn ouders vertelde wat er was gebeurd, betrouwbaar was en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht, maar sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat hij niet werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg op het moment van de massage. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van acht maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een beroepsverbod als bijzondere voorwaarde. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van €2.000,00 aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/227226-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1978 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende te [woonadres]
raadsman mr. J.C.B. Dionisius, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 november 2020 als masseur werkzaam in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan zijn hulp en zorg heeft toevertrouwd, ontucht heeft gepleegd, dan wel dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , toen hij vijftien jaar oud was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Zij acht de verklaring van [slachtoffer] oorspronkelijk en betrouwbaar en het dossier bevat voldoende steunbewijs voor zijn verklaring. Verdachte is gediplomeerd en hij verricht ook sportmassages en massages voor de behandeling van lichamelijke klachten. Hij was dan ook als masseur werkzaam in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent de ontuchtige handelingen te hebben gepleegd. De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] laat zich niet of nauwelijks beoordelen. Indien de verklaring betrouwbaar wordt geoordeeld, vindt die verklaring onvoldoende steun in de emotionele toestand van [slachtoffer] direct na de massage en de resultaten van het DNA-onderzoek.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de toen vijftienjarige [slachtoffer] op 13 november 2020 een massage heeft gehad van verdachte in de [massagesalon] in [plaats] . Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit immers de enige mannelijke werknemer in de massagesalon, en [slachtoffer] is door een man gemasseerd.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem tijdens deze massage tegen zijn wil heeft gepijpt. Verdachte ontkent dit.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of deze verklaring van [slachtoffer] bruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank overweegt dat zij op voorhand geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring. [slachtoffer] heeft immers direct nadat de massage was geëindigd spontaan tegen zijn moeder verklaard dat hij door verdachte was gepijpt. Zijn verklaring tegenover zijn moeder, vader en politie is duidelijk, concreet en bevat geen innerlijke tegenstrijdigheden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om deze verklaring niet te gebruiken voor het bewijs
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door andere op zichzelf staande bewijsmiddelen op wezenlijke punten van de tenlastelegging. Die steun kan worden gevonden in de verklaringen van de moeder en vader van [slachtoffer] en in de verklaring van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Door hen worden kort na de massage bij [slachtoffer] emoties en een gemoedstoestand waargenomen die passen bij een vijftienjarige jongen die zojuist slachtoffer is geworden van ontuchtige handelingen. Zo verklaart de moeder van [slachtoffer] , [naam 1] , dat [slachtoffer] terugkwam van de massage en haar niet durfde aan te kijken. Ook was [slachtoffer] niet spraakzaam, terwijl hij dit normaal wel is. Vervolgens verlieten zij de massagesalon waarop [slachtoffer] zijn capuchon over zijn hoofd deed, hard begon te huilen en vertelde wat er was gebeurd. Hij wilde direct naar huis. Hierop is [slachtoffer] boos in de auto gaan zitten. Hij verborg zich in zijn capuchon en stampte op de vloer van de auto. Ook de vader van [slachtoffer] , [naam 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer] toen hij thuiskwam huilde en in paniek was en met een capuchon over zijn hoofd zat. [slachtoffer] en zijn vader hebben elkaar snikkend vastgehouden. Bovendien heeft [slachtoffer] tegen zijn vader verklaard dat hij niet alleen was gepijpt, maar dat hij ook was klaargekomen. [verbalisant 1] kwam op de avond van het tenlastegelegde ter plaatse bij de woning van de ouders van [slachtoffer] en nam waar dat [slachtoffer] rode wangen had, vermoedelijk van het huilen. Ook [verbalisant 2] was ter plaatse en nam waar dat [slachtoffer] tijdens het vertellen van zijn verhaal zichtbaar was aangedaan en dat er tranen over zijn wangen liepen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 13 november 2020 schuldig heeft gemaakt aan het pijpen van de destijds vijftienjarige [slachtoffer] .
De vraag is vervolgens of het bestanddeel kan worden bewezen dat verdachte als masseur ‘werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg’, zoals is ten laste gelegd onder het primaire feit. De rechtbank stelt vast dat het in deze strafzaak gaat om een Thaise massagesalon en dat [slachtoffer] puur ter ontspanning een massage heeft genomen bij verdachte. Het betreft geen sportmassage of een massage voor het verhelpen van lichamelijke klachten. Hoewel door de Hoge Raad het begrip ‘werkzaam in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg’ ruim wordt geïnterpreteerd, is de rechtbank van oordeel dat een masseur die in een Thaise massagesalon een dergelijke ontspanningsmassage verzorgt op dat moment niet werkzaam is in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg en dus niet valt onder de reikwijdte van dit begrip. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wel het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht, doordat hij de destijds vijftienjarige [slachtoffer] heeft gepijpt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 13 november 2020 te [plaats] , met [slachtoffer] geboren op [geboortedag 2] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft hij, verdachte, die [slachtoffer] gepijpt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert gelet op de ernst van het feit en het tijdsverloop aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 183 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ook vordert zij een taakstraf voor de duur van 240 uur. Als bijkomende straf wordt gevorderd een beroepsverbod als masseur voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan bepleit de verdediging om bij de strafmaat als bovengrens te hanteren een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur. Bij het bepalen van de strafmaat dient rekening te worden gehouden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten zijn vaste baan en de omstandigheid dat hij een inburgeringscursus volgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de destijds vijftienjarige [slachtoffer] door hem te pijpen. Dit deed verdachte tijdens het geven van een ontspanningsmassage, toen hij werkzaam was als masseur in een Thaise massagesalon. Verdachte was zelf op dat moment 42 jaar, waardoor sprake was van een groot leeftijdsverschil.
Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de seksuele en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Daarmee heeft hij de normale seksuele en lichamelijke ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Dat het feit ook voor [slachtoffer] (en zijn gezin) grote gevolgen heeft gehad, en nog steeds gevolgen heeft, blijkt uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding en uit de schriftelijke verklaring van de moeder van [slachtoffer] . Hieruit blijkt dat [slachtoffer] het met name de eerste maanden na het feit erg zwaar heeft gehad en dat hij zich de afgelopen jaren in zichzelf heeft teruggetrokken. Zijn vrolijke en positieve persoonlijkheid is hij als gevolg van het feit deels kwijt geraakt.
De rechtbank weegt verder de proceshouding van verdachte in zijn nadeel mee. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en hij heeft geen inzicht gegeven in zijn beweegredenen. Ook ter zitting heeft verdachte geen schuldbewustzijn getoond.
Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende het taakstrafverbod, in deze zaak van toepassing omdat artikel 247 Sr een strafbedreiging kent van ten hoogste zes jaar en er sprake is van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Gelet hierop geldt het uitgangspunt dat gevangenisstraf wordt opgelegd. Van dit uitgangspunt kan in geval van bijzondere omstandigheden worden afgeweken. De rechtbank ziet echter de bij haar bekende persoonlijke omstandigheden van verdachte niet als reden van het uitgangspunt af te wijken.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Als bijzondere voorwaarde zal een beroepsverbod worden opgelegd om als masseur (in brede zin) werkzaam te zijn, nu het bewezenverklaarde feit tijdens de uitoefening van zijn beroep als masseur is begaan. Daaraan doet niet af dat verdachte heeft verklaard dat hij momenteel niet werkzaam is als masseur in een massagesalon. Deze bijzondere voorwaarde wordt opgelegd voor de duur van de proeftijd van twee jaar.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde inhoudende het beroepsverbod. In deze straf is verdisconteerd de geringe overschrijding van de redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van €10.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Namens de moeder van [slachtoffer] is aangevoerd dat [slachtoffer] nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 BW. Gelet op de aard en ernst van de normschending, de thans bekende gevolgen van de ontucht voor [slachtoffer] en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding door verdachte van een bedrag van € 2.000,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2020. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering voor zover deze het toegewezen bedrag overstijgt. Desgewenst kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht, indien de gevolgen voor [slachtoffer] verergeren.
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd niet werkzaam zal zijn als masseur;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 2.000,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
€ 2.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 november 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Louwerse, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2024.