ECLI:NL:RBZWB:2024:35

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
02-146809-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met verminderde toerekeningsvatbaarheid en oplegging van gevangenisstraf en TBS

Op 4 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 juni 2023 brand heeft gesticht in een zorginstelling. De verdachte, geboren in 1965 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door raadsman mr. R. Wouters. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, de verdenking van brandstichting naar voren bracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, gezien zijn lichte verstandelijke beperking en psychische stoornissen, en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het hoge recidiverisico, en concludeerde dat de verdachte langdurige behandeling nodig heeft om de kans op herhaling te verkleinen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-146809-23
vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1965 te [geboorteplaats] ( [land] ),
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught ,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 december 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 juni 2023 brand heeft gesticht in een zorginstelling, waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, subsidiair ten laste gelegd als vernieling van een bed, kledingkast en/of matras.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht. Hij baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [zorginstelling] , de verklaring van [getuige] en de bevindingen van de politie en de forensische opsporing. Op het moment van de brand waren er zeven medebewoners en een begeleidster aanwezig. Daarom kan bewezen worden dat er sprake was van te duchten levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde brandstichting. Verdachte heeft brand gesticht op zijn kamer in de zorginstelling waar hij verbleef. Er bevonden zich op dat moment zeven nietsvermoedende bewoners en een begeleidster in de zorginstelling. Het was nacht en zij lagen allen te slapen. Zij bevonden zich zowel op de beneden- als op de bovenverdieping. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat naast het gevaar voor goederen naar algemene ervaringsregels ook sprake was van voorzienbaar levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 16 juni 2023 te [plaats] , gemeente Veere opzettelijk brand heeft gesticht door (open) vuur in aanraking te brengen met een kledingkast en een bed en een matras, ten gevolge waarvan een gebouw ( [zorginstelling] ) aan [adres] en/of inboedel van dat gebouw, gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat gebouw en/of inboedel van dat gebouw, en levensgevaar voor de aanwezige personen en bewoners en medewerkers in/van de zorginstelling, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige personen en bewoners en medewerkers in/van de zorginstelling, te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert hij aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege op te leggen. Om ook na afloop van de TBS voorwaarden te kunnen stellen aan de resocialisatie van verdachte, is ten slotte gevorderd om aan verdachte op te leggen een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte heeft het feit uit boosheid gepleegd en uit de Pro-Justitiarapportage blijkt dat de beperkingen van verdachte bij het plegen van het feit duidelijk een rol hebben gespeeld. In detentie kan hij niet geholpen worden bij zijn problematiek, terwijl uit de rapportage volgt dat hij behandeling en begeleiding nodig heeft. Er is volgens verdachte geen sprake van een hoog recidiverisico, hij snapt nu dat wat hij heeft gedaan niet kan. Naar eigen zeggen is de aanleiding voor deze brandstichting, maar ook die in het verleden, telkens dat er problemen ontstaan in de groepen waar hij verblijft. Verdachte wil daarom graag zelfstandig wonen en verdachte meent dat hij dit ook kan zonder het kader van TBS. Mocht de rechtbank toch TBS aan verdachte opleggen, dan is het van belang dat de behandeling zo snel mogelijk start.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft in de nachtelijke uren brand gesticht op zijn kamer in de zorginstelling waar hij op dat moment verbleef, waardoor er gevaar voor goederen, levensgevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De nietsvermoedende bewoners en de begeleidster lagen op het moment van de brandstichting te slapen. Brandstichting is een ernstig feit omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare en zeer gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. In dit geval is door ingrijpen erger voorkomen, maar dat is niet aan het handelen van verdachte te danken. Ook veroorzaakt dit soort feiten gevoelens van angst, onveiligheid en onrust, niet alleen bij (kwetsbare) bewoners en de personeelsleden van de zorginstelling, maar ook meer in het algemeen in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in 2013 is veroordeeld wegens het plegen van twee brandstichtingen. Alhoewel deze veroordeling niet meetelt voor de recidivetermijn, heeft dit hem er niet van weerhouden om opnieuw een soortgelijk feit te plegen.
Maatregel(en)
Ter beantwoording van de vraag of een maatregel en zo ja welke aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro-Justitiarapportage van
31 oktober 2023 van [psychiater 1] en [psychiater 2] en van 24 oktober 2023 van [psycholoog 1] en [psycholoog 2] . De deskundigen concluderen dat er bij verdachte sprake is van een lichte verstandelijke beperking, een stoornis in tabaksgebruik en schizofrenie. Zijn gedragskeuzes worden beïnvloed door zijn stoornissen en daarom wordt geadviseerd om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt door de deskundigen als hoog ingeschat. Op het moment dat verdachte overvraagd wordt, zorgt dit voor directe spanningsverhoging en het ontbreekt hem dan aan adequate copingvaardigheden en voldoende frustratietolerantie om hiermee om te gaan. Ook zijn er weinig beschermende factoren aanwezig. Toenemende stress leidt bij verdachte tot instabiliteit in stemming, cognities en gedrag en dan neemt ook het risico op psychiatrische ontregeling met achterdocht en vijandigheid toe, waarbij er een hoog risico ontstaat op controleverlies over impulsen, resulterend in geweld zoals brandstichting of fysieke agressie. Daarnaast is er een patroon van brandstichtingen zichtbaar. Gezien het hoge recidiverisico op brandstichting wordt een klinische behandeling als noodzakelijk gezien. Verdachte zal vanwege de chroniciteit van de stoornissen naar verwachting levenslang aangewezen blijven op een vorm van hulp en toezicht en het behandeltraject zal meerdere jaren in beslag nemen. Er worden door de deskundigen geen mogelijkheden gezien om behandeling in een vrijwillig kader uit te voeren. De deskundigen adviseren daarom om aan verdachte de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege op te leggen.
Op grond van de bevindingen van de deskundigen, die de rechtbank overneemt, wordt het bewezenverklaarde feit verminderd aan verdachte toegerekend. De rechtbank houdt daarmee rekening bij de strafoplegging.
Gelet op de ernstige en langdurige problematiek van verdachte en het gevaar dat hij voor anderen oplevert, acht de rechtbank de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege noodzakelijk. Uit de bevindingen van de deskundigen blijkt dat het recidiverisico niet op een andere manier kan worden afgewend en op deze manier is er een stevig kader voorhanden waarin langdurige behandeling van verdachte kan plaatsvinden. Vanwege de aard en de ernst van de problematiek van verdachte is zelfstandig wonen, zoals hij zelf wenst, of behandeling in een vrijwillig kader, niet haalbaar. De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van TBS. Het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld is door de wetgever aangemerkt als een feit waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en de veiligheid van anderen eist de oplegging van de maatregel. De rechtbank zal daarom aan verdachte de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen.
De rechtbank overweegt voorts dat de TBS zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, omdat er met oplegging van de TBS-maatregel voldoende waarborgen zijn om recidive, ook op termijn, te voorkomen.
Gevangenisstraf
De rechtbank is tot slot van oordeel dat gelet op de ernst van het feit met het opleggen van de maatregel van TBS niet kan worden volstaan. De rechtbank zal daarom aan verdachte ook een gevangenisstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde mate waarin het feit aan verdachte wordt toegerekend. Daarnaast acht de rechtbank het in het belang van verdachte dat niet te lang wordt gewacht met de aanvang van de benodigde behandeling. Al deze omstandigheden afwegend en gelet op hetgeen in soortgelijke gevallen wordt opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 (acht) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Bergen, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. H. Skalonjic, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 januari 2024.
De voorzitter en de jongste rechter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.