ECLI:NL:RBZWB:2024:3496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/1960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Sociale Verzekeringsbank over verzekering Wet langdurige zorg van studerende ingezetene in België

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2024, wordt het beroep van eiseres tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeeld. Eiseres, die in België studeerde, was verzekerd voor de Wet langdurige zorg (Wlz) vanaf 19 september 2021, met uitzondering van de periode van 24 september 2021 tot en met 3 oktober 2021. De SVB had vastgesteld dat eiseres in die periode niet verzekerd was, wat leidde tot een boete van het CAK. Eiseres betwistte de verzekeringsplicht in Nederland, omdat zij in België woonde en daar een zorgverzekering had afgesloten. De rechtbank oordeelde dat eiseres formeel ingezetene van Nederland was, omdat zij ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP) op haar adres in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de SVB terecht had vastgesteld dat eiseres voor de Wlz verzekerd was, ondanks haar verblijf in België. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete van het CAK in stand bleef en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Marijnissen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) van 6 februari 2023. Met dit besluit heeft de SVB vastgesteld dat eiseres vanaf 19 september 2021 verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz), met uitzondering van de periode 24 september 2021 tot en met 3 oktober 2021.
1.1.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de SVB.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden

2. Eiseres heeft haar ouderlijk huis in [plaats 2] . Op 21 september 2020 is eiseres naar [plaats 3] (België) verhuisd omdat zij aan de universiteit van [plaats 3] ging studeren. Zij stond toen in de Basisregistratie Personen (BRP) nog ingeschreven op haar adres in [plaats 2] . Eiseres heeft haar zorgverzekering in Nederland in 2021 opgezegd en vervolgens heeft zij in België een zorgverzekering aangevraagd. Eiseres heeft gedurende de periode 24 september 2021 tot en met 3 oktober 2021 gewerkt in België. Het CAK heeft eiseres een boete opgelegd omdat zij niet beschikte over een Nederlandse zorgverzekering, terwijl dat volgens het CAK wel moest.

Procesverloop

3. Eiseres heeft op 13 juli 2022 een Wlz-onderzoek bij de SVB aangevraagd, om vast te laten stellen of zij voor de Wlz verzekerd is en daarmee verplicht was een Nederlandse zorgverzekering te hebben. De SVB heeft ter vaststelling hiervan informatie bij eiseres opgevraagd op het adres van haar studentenkamer in [plaats 3] . Toen de SVB geen informatie ontving van eiseres, heeft de SVB een herhaalverzoek gestuurd. Bij gebrek aan informatie heeft de SVB op 25 oktober 2022 een primair besluit genomen en heeft de SVB vastgesteld dat eiseres alleen voor studie in België verbleef en daarom voor de Wlz verzekerd is gebleven in Nederland. In bezwaar heeft eiseres gesteld dat zij ook heeft gewerkt in België. De SVB heeft daarover informatie opgevraagd bij zijn Belgische zusterorganisatie. De SVB heeft het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en vastgesteld dat eiseres wel voor de Wlz verzekerd was vanaf 19 september 2021, maar met uitzondering van de periode waarin ze in België gewerkt had (24 september 2021 tot en met 3 oktober 2021). Eiseres is het niet eens met het besluit van de SVB. Zij voert in beroep aan dat ze zich niet in Nederland hoefde te verzekeren omdat ze in België woonde en zich daar verzekerd had. Daarnaast vindt eiseres dat de regelgeving en informatie onduidelijk is. Eiseres wil dat de boete die het CAK haar heeft opgelegd komt te vervallen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het besluit van de SVB om de vaststelling dat eiseres voor de Wlz verzekerd is in stand te houden. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Omvang van het geschil

6. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres als ingezetene van Nederland aangemerkt diende te worden terwijl zij in België studeerde. Twistpunt als gevolg daarvan is of de vaststelling terecht is dat eiseres verzekerd is voor de Wlz met ingang van 19 september 2021 (met uitzondering van de periode van 24 september 2021 tot en met 3 oktober 2021). De rechtbank beoordeelt de boete die het CAK aan eiseres heeft opgelegd niet, omdat niet de SVB deze boete aan eiseres heeft opgelegd en het CAK geen procespartij is.
Wat is het (wettelijk) kader?
7. Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wlz is een ingezetene van Nederland verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de wet. Op grond van artikel 1.2.1 van de Wlz is een ingezetene in de zin van de wet degene die in Nederland woont. Artikel 1.2.2, eerste lid van de Wlz schrijft voor dat waar iemand woont naar omstandigheden wordt beoordeeld. In artikel 11 van Verordening (EG) nr. 987/2009 zijn omstandigheden vastgelegd die (in ieder geval) een rol in deze beoordeling kunnen spelen. Artikel 2, eerste lid van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bepaalt dat degene die op grond van de Wlz en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht is zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren in Nederland. Is een verzekeringsplichtige niet verzekerd na afloop van drie maanden nadat een aanmaning daartoe aan hem is verzonden, legt het CAK hem een bestuurlijke boete op op grond van artikel 9b, eerste lid van de Zvw. De hoogte van deze boete is bepaald in artikel 9b, tweede lid van de Zvw.
Heeft de SVB terecht vastgesteld dat eiseres verzekerd is voor de Wlz?
8. Ter zitting heeft eiseres uitgelegd dat er veel onduidelijkheid was over welke administratieve zaken zij moest regelen om in België te kunnen studeren en dat zij daarom navraag heeft gedaan bij verschillende instanties. Eiseres heeft toegelicht dat zij heeft gedaan wat zij kon. De rechtbank twijfelt niet aan de goede bedoelingen van eiseres en haar inspanningen. Zoals ter zitting is besproken, is aan de orde de vraag of eiseres ingezetene van Nederland was tijdens haar studie in België. Ter beantwoording van die vraag is bepalend waar eiseres destijds woonde. [1] Dit wordt beoordeeld naar de omstandigheden van het geval. [2] De rechtbank stelt vast dat de SVB onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden van eiseres. Zo heeft de SVB bij eiseres zelf (herhaaldelijk) informatie opgevraagd, maar ook bij zijn Belgische zusterorganisatie. Uit de overgelegde informatie is gebleken dat eiseres een studentenkamer in [plaats 3] huurde en daar verbleef sinds 21 september 2020. Ook is gebleken dat eiseres gedurende de periode 24 september 2021 tot en met 3 oktober 2021 heeft gewerkt in België. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij vaker in België heeft gewerkt. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij, vanwege het coronavirus, in de periode waarop dit geschil ziet maar vijf keer in Nederland is geweest. In de beroepsprocedure heeft eiseres (alsnog) betwist dat zij in Nederland woonde en ingezetene was van Nederland tijdens haar studie in België.
8.1.
Vast is komen te staan dat eiseres tijdens haar studie in de BRP ingeschreven stond op het woonadres in Nederland. Dit betekent dat eiseres formeel ingezetene was van Nederland. Daarnaast maakt het feit dat eiseres in Nederland ingeschreven stond ook dat zij in aanmerking kwam voor en gebruik kon maken van Nederlandse (studenten)voorzieningen, zoals een prestatiebeurs en zorgtoeslag. Dat eiseres feitelijk nauwelijks in Nederland is geweest, betekent voor de Wlz niet dat zij niet in Nederland woonde en dat zij geen ingezetene was of kon zijn van Nederland. De inschrijving in de BRP duidt er volgens de rechtbank op dat eiseres de intentie had om in Nederland woonachtig te blijven, ondanks het feit dat zij in België verbleef voor haar studie. Hoewel eiseres ter zitting heeft toegelicht dat zij [plaats 3] een fijne stad vond en dat zij niet alleen voor studie in [plaats 3] verbleef maar daar ook werkte, is de rechtbank van oordeel dat de intentie van eiseres was om in [plaats 3] te gaan studeren en daarvoor in [plaats 3] te verblijven. Eiseres verbleef tijdens haar studie in een studentenkamer die, volgens de huurovereenkomst, niet kon gelden als haar hoofdverblijf. Dat eiseres tijdens haar verblijf in [plaats 3] ook heeft gewerkt naast haar studie, betekent niet dat zij ook daadwerkelijk ingezetene in België is geworden. Overigens is niet gebleken van meer of ander werk dan de werkzaamheden die eiseres heeft verricht gedurende de periode 24 september 2021 tot en met 3 oktober 2021.
Gelet op de voorgaande redenen gaat de rechtbank ervanuit dat eiseres in Nederland woonachtig is gebleven, ook al verbleef zij in België. Dat eiseres zich nooit heeft gerealiseerd dat het feit dat zij in Nederland ingeschreven stond ook maakte dat zij een zorgverzekering in Nederland aan moest houden, verandert het oordeel van de rechtbank niet. De omstandigheid dat eiseres zich (wel) in België heeft verzekerd doet dat ook niet. De rechtbank is daarom van oordeel dat de SVB heeft kunnen concluderen dat eiseres ingezetene was van Nederland tijdens haar studie in België. Daarom heeft de SVB terecht vastgesteld dat eiseres voor de Wlz verzekerd was.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor eiseres niets verandert. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.B. Both-Attema, griffier, op 21 mei 2024 en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet langdurige zorg (Wlz)
Artikel 1.2.1 van de Wlz
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont.
Artikel 1.2.2, eerste lid van de Wlz
1.
Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
Artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wlz
1.
Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a.
ingezetene is;
Zorgverzekeringswet (Zvw)
Artikel 2, eerste lid van de Zvw
1.
Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
Artikel 9b, eerste en tweede lid van de Zvw
Indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, legt het CAK hem dan wel, indien de verzekeringsplichtige minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent, een bestuurlijke boete op.
De hoogte van de boete is gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.

Voetnoten

1.Zie artikel 1.2.1 van de Wlz.
2.Zie artikel 1.2.2, eerste lid van de Wlz.