Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college,
[vergunninghoudster] B.V.te [plaats 1] , vergunninghoudster,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op het perceel aan de [adres 1] te [plaats 2]. De rechtbank behandelt de beroepen tegen het bestreden besluit I, dat op 28 november 2022 is genomen, en het bestreden besluit II, dat op 31 januari 2023 is genomen. De eisers, waaronder [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], [eiser 5] en [eiser 6], hebben hun beroep ingesteld omdat de woning op slechts 1,5 meter van een naastgelegen appartementsgebouw komt te staan, wat leidt tot een vermindering van de equivalente daglichtoppervlakte tot onder de norm. De rechtbank heeft op 2 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde mr. B. Bollen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft een verweerschrift ingediend en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 25 oktober 2023 het college in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit I te herstellen. Het college heeft een aanvullende motivering ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze onvoldoende is. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de feitelijke situatie en het feitelijke gebruik van de appartementen, en dat de belangenafweging niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I en verklaart het beroep gegrond, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond wordt verklaard. De rechtbank draagt het college op om het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.