ECLI:NL:RBZWB:2024:3472

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen verleende omgevingsvergunning voor woningbouw met afwijking van bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning op het perceel aan de [adres 1] te [plaats 2]. De rechtbank behandelt de beroepen tegen het bestreden besluit I, dat op 28 november 2022 is genomen, en het bestreden besluit II, dat op 31 januari 2023 is genomen. De eisers, waaronder [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], [eiser 5] en [eiser 6], hebben hun beroep ingesteld omdat de woning op slechts 1,5 meter van een naastgelegen appartementsgebouw komt te staan, wat leidt tot een vermindering van de equivalente daglichtoppervlakte tot onder de norm. De rechtbank heeft op 2 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers zijn bijgestaan door hun gemachtigde mr. B. Bollen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft een verweerschrift ingediend en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 25 oktober 2023 het college in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit I te herstellen. Het college heeft een aanvullende motivering ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze onvoldoende is. De rechtbank concludeert dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de feitelijke situatie en het feitelijke gebruik van de appartementen, en dat de belangenafweging niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit I en verklaart het beroep gegrond, terwijl het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond wordt verklaard. De rechtbank draagt het college op om het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden en veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/115

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6], eisers,
(gemachtigde: mr. B. Bollen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[vergunninghoudster] B.V.te [plaats 1] , vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. drs. E.G.M. Huisman).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de bij besluit van 28 november 2022 (bestreden besluit I) verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning aan de [adres 1] te [plaats 2] (perceel). Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. [eiser 6] heeft zijn beroep ingetrokken. Hangende beroep heeft het college bij besluit van 31 januari 2023 (bestreden besluit II) de in het bestreden besluit I vergunde erfafscheiding tot het naastgelegen perceel van [adres 1] verhoogd tot 2,75 meter. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.1
De rechtbank verwijst voor de relevante feiten en omstandigheden naar overweging 2 van de tussenuitspraak van 25 oktober 2023 (tussenuitspraak).
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2023 op zitting behandeld. Eisers [eiser 3] , [eiser 4] en [eiser 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, vergezeld door [naam 1] als medegemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door ing. [naam 2] . Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door haar directeur, bijgestaan door haar gemachtigde.
1.3
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending daarvan – met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen – het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit I te herstellen. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eisers en vergunninghoudster hebben hierop schriftelijk gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 26 maart 2024 gesloten en bepaald dat binnen zes weken een schriftelijke uitspraak zal worden gedaan. De uitspraaktermijn is daarna met zes weken verlengd.

Overwegingen

2. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
3. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Artikel 4.3, sub a, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaalt dat het oude recht – geldend voor de invoering van de Omgevingswet – van toepassing blijft op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend en nog niet onherroepelijk is geworden.
4. Voor zover het beroep gericht is tegen de voorgevelrooilijn, de cultuurhistorische waarden, de verhoogde erfafscheiding, het verminderde uitzicht van de percelen [adres 2] en de appartementen aan de [adres 3] en [adres 4] , de verminderde lichtinval van het perceel [adres 2] , de parkeernorm en de gestelde waardevermindering van de omliggende onroerende goederen slaagt het beroep niet. Voor de motivering hiervan verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
5. In overweging 4.8 van de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college in het bestreden besluit I ten onrechte ervan is uitgegaan dat voor de verminderde lichtinval van de appartementen aan de [adres 3] en [adres 4] slechts acht hoeft te worden geslagen op het daglicht dat via het eigen perceel binnentreedt. Het bestreden besluit I is dan ook onvoldoende zorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft het college vervolgens in de gelegenheid gesteld om het gebrek binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, te herstellen. Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
5.1
In de aanvullende motivering van het college is gesteld dat de norm voor equivalente daglichtoppervlakte van een verblijfsruimte 0,5 m2 bedraagt. Bij het appartement aan de [adres 3] is de ruimte achter de gevelopening voor de helft vergund als slaapkamer en voor de helft als berging. Feitelijk is er sprake van twee slaapkamers. De gevelopening ligt ongeveer anderhalve meter van de perceelgrens. Door het bouwplan gaat de equivalente daglichtoppervlakte van de oorspronkelijk vergunde slaapkamer terug van 0,68 m2 naar 0,32 m2 en het bouwplan zorgt voor de andere ruimte – die als slaapkamer wordt gebruikt – voor een teruggang van de equivalente daglichtoppervlakte tot 0,42 m2. Voor het appartement [adres 3] ligt de equivalente daglichtoppervlakte daarmee onder de hiervoor aangehaalde norm.
Voor het appartement aan [adres 4] geldt dat de ruimte achter het sleufraam is vergund als verkeersruimte. Door het bouwplan vermindert de equivalente daglichtoppervlakte van 0,83 tot 0,52 m2. Feitelijk is de ruimte achter het linkerdeel van het sleufraam in gebruik als slaapkamer en het rechterdeel achter het sleufraam is onderdeel van de keuken. Het bouwplan zorgt bij de slaapkamer voor een teruggang van de equivalente daglichtoppervlakte tot 0,34 m2 en voor het keukendeel is er volgens het college sprake van voldoende daglichtoppervlakte.
Ondanks dat de norm voor beide appartementen niet wordt gehaald, acht het college de vermindering van de equivalente daglichtoppervlakte onvoldoende zwaar wegen om de omgevingsvergunning van het bestreden besluit I niet te verlenen. Dit omdat de slaapkamers in de nacht worden gebruikt worden, er sprake is van een krappe woningmarkt en de ontwikkeling in hoogstedelijk gebied plaatsvindt.
5.2
Eisers hebben in hun zienswijze op de aanvullende motivering van het college aangegeven dat de tekeningen bij de aanvullende motivering niet overeenstemmen met de werkelijke situatie en dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vermindering van de daglichtinval omdat er geen onderzoek ter plaatse heeft plaatsgevonden. Voor het appartement aan [adres 4] geldt dat de slaapkamer en de keuken als twee aparte ruimtes beschouwd dienen te worden en niet mogen worden samengenomen. Het bouwplan leidt in de slaapkamer tot een equivalente daglichtoppervlakte van 0,34 m2 en voor de keuken tot een equivalente daglichtoppervlakte van 0,18 m2. De veronderstelling van de woonkamer is niet onderbouwd. Eisers stellen dat de belangenafweging onvoldoende zorgvuldig is geweest.
5.3
Vergunninghoudster verwijst in haar zienswijze naar de aanvullende motivering van het college en benadrukt dat bij de beoordeling van de equivalente daglichtoppervlakte uitgegaan moet worden van de destijds vergunde situatie. De afwijking van het bestemmingsplan door het college is een discretionaire bevoegdheid en de toepassing daarvan kan in stand blijven.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan bij de appartementen aan de [adres 3] en [adres 4] voor een verminderde daglichtinval zorgt. Naar het oordeel van de rechtbank maakt de aanvullende motivering in ieder geval duidelijk hoeveel de daglichttoetreding vermindert. Daarmee is echter nog niet de vraag beantwoord of er ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de rechtbank dient in dit verband niet alleen rekening te worden gehouden met de oorspronkelijke bouwtekeningen van de appartementen, maar ook met de feitelijke situatie en het feitelijk gebruik. Daarbij neemt de rechtbank verder in aanmerking dat voor de bestreden omgevingsvergunning is afgeweken van het bestemmingsplan, namelijk in de zin dat op het perceel geen gebouw mag worden gebouwd en dat dit door de afwijking van het bestemmingsplan nu toch mag. Dat gegeven impliceert een ruimere belangenafweging. In tegenstelling tot hetgeen eisers in de zienswijze aanvoeren, acht de rechtbank een onderzoek ter plaatse niet vereist. Er staat tussen partijen voldoende vast dat in het appartement aan de [adres 3] in de ruimte achter het sleufraam twee slaapkamers zijn gerealiseerd en in het appartement aan de [adres 4] is er sprake van een slaapkamer en (een deel van) de keuken. Uit de aanvullende motivering van het college blijkt dat bij het appartement aan de [adres 3] de norm van de equivalente daglichtoppervlakte niet wordt gehaald en voor het appartement aan de [adres 4] zijn de twee ruimten ten onrechte samengenomen. Het college is daarmee uitgegaan van onjuiste feiten en omstandigheden en ook voor dat appartement geldt dat de norm van de equivalente daglichtoppervlakte niet wordt gehaald.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college door de aanvullende motivering het aangehaalde gebrek in de tussenuitspraak onvoldoende hersteld. In de belangenafweging heeft het college in onvoldoende mate rekening gehouden met het huidige feitelijke gebruik en de gevolgen van de verminderde daglichtoppervlakte door het bouwplan. De overwegingen van het college om de omgevingsvergunning uit het bestreden besluit I desalniettemin toch te verlenen – de functie van de slaapkamer, de ontwikkeling van één woning in een krappe woningmarkt en de relatie met de ontwikkeling van een hoogstedelijk gebied – vormen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tegenwicht om uiteindelijk tot een voldoende afgewogen belangenafweging te concluderen en daarmee een goede ruimtelijke ordening. Alles overwegende, had het college in redelijkheid niet tot dit resultaat bij de belangenafweging mogen komen.
5.6
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
5.7
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 875,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.187,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit het bestreden besluit I;
- draagt het college om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is op 31 mei 2024 gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, sub a en c:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…),
Artikel 2.10, eerste lid, sub c en tweede lid:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…), tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, sub a, ten 1̊ en 3 ̊ :
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…):
1̊. met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking,
3 ̊. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bouwbesluit 2012
Artikel 3.75, derde lid, sub a:
3. Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste en tweede lid:
a. blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
Bestemmingsplan ‘Binnenstad 2010’ (bestemmingsplan)
Artikel 1.37 Bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Artikel 1.52 Erf:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
Artikel 5.2.5, sub a:
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 1 m mag bedragen;
Artikel 5.4.2, sub c:
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 5.4.4 omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
c. het bepaalde in 5.2.5 onder a voor de hoogte en situering van erfafscheidingen in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 3 m;
Artikel 5.4.3, sub g:
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de voorwaarden in 5.4.4 omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van:
g. de in 5.4.2 onder b, c, e, f, g genoemde ontheffingsbevoegdheden zijn van overeenkomstige toepassing op het erf.
Artikel 5.4.4:
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels kan slechts worden verleend indien:
a. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
b. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig wordt beperkt;
c. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
d. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast;
e. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
f. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
g. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
h. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening worden gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
Artikel 15.3.2, sub b, onder 1:
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing’ geldt dat:
1. uitsluitend gebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de bestaande:
- voorgevelrooilijn;
(….)