ECLI:NL:RBZWB:2024:3471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
02-190868-23; 02-200226-23 (ttz gev); 02-042414-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en openlijk geweld in vereniging met verworpen beroep op noodweer(exces)

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006. De zaak betreft openlijk geweld in vereniging en mishandeling. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 14 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en de verdachte is beschuldigd van openlijk geweld tegen meerdere aangevers en mishandeling van een andere aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het openlijk geweld tegen enkele aangevers wettig en overtuigend bewezen was, terwijl de verdachte vrijgesproken werd van geweld tegen een andere getuige. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank legde een leerstraf van 35 uur op, met een voorwaardelijke werkstraf van 10 uur, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder hulpverlening en toezicht van de jeugdreclassering. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, met hoofdelijkheid voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-190868-23; 02-200226-23 (ttz gev); 02-042414-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 14 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-190868-23
samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , en/of [getuige 1] ;
02-200226-23
[aangever 4] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] door te schoppen, te slaan en te duwen. Dat er openlijk geweld is gepleegd tegen [aangever 3] en [getuige 1] kan niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 4] heeft mishandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het openlijk geweld in vereniging voor zover dat [aangever 2] , [aangever 3] en [getuige 1] betreft. De verdediging gaat uit van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] , nu deze bevestiging vinden in de verklaringen van onafhankelijke getuigen, en is van mening dat [aangever 1] de aanstichter was van het geweld dat over en weer heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft enkele klappen gegeven en [medeverdachte] slechts een duw. De verdediging is van mening dat de mishandeling van [aangever 4] wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-190868-23
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] . Dat het geweld mede bestond uit schoppen en dat ook geweld is gepleegd tegen [aangever 3] , vindt steun in meerdere bewijsmiddelen waaronder de verklaring van [aangever 3] en die van andere getuigen zodat de rechtbank ook die onderdelen van de tenlastelegging bewezen acht.
De rechtbank acht niet bewezen dat openlijk geweld is gepleegd tegen [getuige 1] en zal verdachte daarvan vrijspreken.
02-200226-23
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de politierechter dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 14 mei 2024;
- de aangifte van [aangever 4] , pagina 92 en verder van het eindproces-verbaal met nummer PL2000-202207789;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina 111 en verder van het eindproces-verbaal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-190868-23
op 18 maart 2022 te Goes , op de openbare weg, te weten ‘De Stenen Brug’, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] , welk geweld bestond uit het slaan en/of schoppen en/of duwen tegen het lichaam van voornoemde personen;
02-200226-23
op 7 februari 2022 te Goes [aangever 4] heeft mishandeld door te slaan op het hoofd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [aangever 1] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat uit de verklaringen van verdachte en de [medeverdachte] volgt dat [aangever 1] de eerste is geweest die geweld heeft toegepast door [medeverdachte] een klap te geven en dat hij dus de aanstichter was van de situatie die vervolgens is geëscaleerd. De verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen dit. [medeverdachte] is na de klap van [aangever 1] weggelopen, maar verkeerde door wat zij in het verleden heeft meegemaakt in een zodanig hevige gemoedsbeweging, dat ze is teruggegaan waarbij het opnieuw tot een confrontatie kwam. Toen [aangever 1] haar opnieuw aanviel, heeft ze hem uit verdediging een duw gegeven. Verdachte is haar te hulp geschoten door [aangever 1] bij haar weg te duwen. Vervolgens werd verdachte zelf aangevallen en heeft hij één of twee klappen terug gegeven. Er is sprake van noodweer en verdachte heeft door zijn handelwijze voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Subsidiair komt hem een beroep op noodweerexces toe, omdat hij onder invloed van een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld. Hij heeft zich vanwege een eerdere situatie rondom zijn zus en het huiselijk geweld dat hij heeft meegemaakt, machteloos gevoeld.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat er sprake is van culpa in causa. Het geweld lijkt te zijn begonnen door de verdachten, niet door aangever [aangever 1] . Dan is geen sprake van een situatie waarbij verdediging noodzakelijk is. Het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer (of noodweerexces) is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen. De rechtbank kan op grond van het dossier onvoldoende vaststellen of de geëscaleerde situatie is begonnen met een (mogelijk onbedoelde) duw van [medeverdachte] in de richting van [aangever 1] , of door een klap van [aangever 1] in de richting van [medeverdachte] . Op grond van de bewijsmiddelen staat weliswaar vast dat [aangever 1] [medeverdachte] een klap heeft gegeven, waardoor op dat moment sprake was van een wederrechtelijke aanranding, maar ook dat [medeverdachte] na de klap van [aangever 1] is weggelopen. Zij is vervolgens teruggekomen en heeft hem een duw heeft gegeven, waardoor hij op de grond viel. Op dat moment was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [aangever 1] . Vervolgens is verdachte erbij gekomen en hebben zowel hij als [medeverdachte] geweld toegepast in de richting van aangevers.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van [aangever 1] waartegen verdachte en de medeverdachte zich noodzakelijk hebben moeten verdedigen. Er was geen sprake was van een noodweersituatie.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Het beroep op noodweer en noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een werkstraf van 40 uur, waarvan 20 uur voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde voorwaarden. Bij zijn eis heeft hij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is. Gelet daarop is de door de Raad geadviseerde leerstraf van 35 uur een te zware straf, ondanks dat die straf wel passend is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een geheel voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van een jaar. Het opleggen van bijzondere voorwaarden is daarbij niet nodig, omdat verdachte de benodigde hulp zelf heeft geregeld en jeugdreclasseringstoezicht geen enkel doel dient. Er is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn waardoor een straf geen pedagogisch effect meer heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een mishandeling en aan het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen drie hoogbejaarde personen. Zij hebben de slachtoffers geduwd, geschopt en geslagen. Als gevolg daarvan zijn zij van hun fiets gevallen en hebben zij letsel opgelopen, waar zij nog enige tijd last van hebben gehad. Verdachte en de medeverdachte hebben hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van drie oudere, en dus kwetsbare, mensen die door het incident angstiger zijn geworden op straat. De rechtbank weegt bij de ernst van het feit mee dat in ieder geval één van de drie aangevers, [aangever 1] , zelf ook geweld heeft toegepast door de medeverdachte te slaan en daardoor heeft bijgedragen aan de escalatie. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [aangever 4] . Hij heeft dit naar eigen zeggen gedaan omdat [aangever 4] zijn zusje zou hebben mishandeld. Het vervolgens zelf ook gebruiken van geweld is geen passende manier om een conflict op te lossen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte op 2 november 2022 is veroordeeld voor drie strafbare feiten tot een deels voorwaardelijke werkstraf en op 12 december 2023 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen. Artikel 63 Sr is daardoor van toepassing.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de Raad van 6 maart 2024 en de toelichting daarop ter zitting. Hieruit volgt dat verdachte een belast verleden heeft en in het verleden getuige is geweest van huiselijk geweld. Hij heeft de ingrijpende gebeurtenissen nog niet goed kunnen verwerken en deze zijn nog steeds van invloed op zijn functioneren. Verdachte heeft soms last van woedeaanvallen, de laatste tijd voor zover bekend alleen verbaal. Als verdachte zich onheus behandeld, bedreigd of onzeker voelt, kan hij zijn emoties niet goed reguleren waardoor hij niet in staat is de juiste keuzes te maken. Hierdoor is hij meermalen in de problemen gekomen. Als verdachte niet goed in zijn vel zit en het druk is in zijn hoofd, is hij geneigd zijn toevlucht te zoeken in softdrugs. Verdachte heeft op meerdere leefgebieden groei laten zien. Hij heeft zijn diploma gehaald en is gemotiveerd om door te leren om zijn toekomstmogelijkheden te vergroten. Positief is dat verdachte zelf heeft aangegeven professionele hulp te willen van [hulpverlening] en sportbegeleiding om ervoor te zorgen dat hij zijn emoties beter onder controle krijgt. Hij staat ook open voor het [hulptraject] , gericht op het aanpakken van zijn middelengebruik. De Raad adviseert om aan verdachte de leerstraf TACt Regulier van 35 uur op te leggen. Deze leerstraf heeft als doel het risico op agressief en antisociaal gedrag te verminderen door het trainen van sociale vaardigheden, het aanleren van cognitieve zelfcontrole, het wijzigen van het cognitieve vermogen en het verhogen van het niveau van moreel redeneren. Daarnaast adviseert de Raad een voorwaardelijke werkstraf met als bijzondere voorwaarden dat hij meewerkt aan het behouden van een zinvolle dag- en vrije tijdsbesteding en dat hij meewerkt aan hulpverlening, waaronder [hulpverlening] en [hulptraject] , met toezicht van de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland. De Raad acht een verplichte vorm van begeleiding nodig zodat verdachte positieve stappen kan blijven zetten ten aanzien van zijn toekomst op het gebied van school, werk, vrije tijdsbesteding, omgang met leeftijdsgenoten en het voorkomen van delictgedrag. Binnen het jeugdreclasseringstraject kan worden nagegaan wat eventueel aanvullend nodig is om risicofactoren ten aanzien van herhaling weg te nemen. Daarbij wordt gedacht aan EMDR-therapie/traumaverwerking. De Raad acht jeugdreclasseringstoezicht van belang om de motivatie bij verdachte aan te jagen en te bezien of de ingezette hulp voldoende is om het recidiverisico in te perken. De Raad vindt een proeftijd van twee jaar passend, maar zou het ook kunnen volgen als de proeftijd op een jaar wordt bepaald.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. De termijn is aangevangen op 5 april 2022. Dit betekent dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met meer dan 8 maanden, is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben zoals hierna te melden.
Conclusie
Uit het rapport van de Raad en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, volgt dat verdachte moeite heeft met het reguleren van zijn emoties. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door de Raad geadviseerde leerstraf TACt Regulier van 35 uur passend is. Met deze straf wordt beoogd het risico op agressief gedrag te verminderen. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke werkstraf noodzakelijk om het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Uit het rapport van de Raad volgt dat passende hulpverlening noodzakelijk is voor verdachte om zich verder te kunnen ontwikkelen en het risico op recidive te beperken. Hoewel verdachte hier zelf al mee aan de slag is gegaan, acht de rechtbank toezicht van de reclassering hierbij van belang om te monitoren of de hulpverlening door blijft gaan zolang dat nodig wordt geacht, maar ook om te beoordelen of deze hulpverlening toereikend is en of eventueel aanvullende hulp nodig is.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de rol van één van de aangevers bij het feit en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank aanleiding om de aan verdachte op te leggen straf te matigen. Omdat de aard van de leerstraf in de weg staat aan vermindering van deze straf, zal de rechtbank de voorwaardelijke werkstraf beperken. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte de leerstraf TACt regulier opleggen en daarnaast een voorwaardelijke werkstraf van 10 uur, met een proeftijd van één jaar en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden en jeugdreclasseringstoezicht.

7.De benadeelde partijen

[aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 500,= voor het onder 02-190868-23 ten laste gelegde feit, bestaande uit immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Met toepassing van deze maatstaf, zal de rechtbank het percentage eigen schuld bepalen op 50%. Dat de situatie is geëscaleerd en tot geweld en letsel heeft geleid, heeft mede te maken met de omstandigheid dat de benadeelde [medeverdachte] heeft geslagen en niet is weggelopen toen dat kon en werd geadviseerd.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade wordt door de rechtbank begroot op € 400,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, toewijzen tot een bedrag van € 200,= (50% van € 400,=), vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening, en de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 492,66 voor het onder 02-190868-23 ten laste gelegde feit, bestaande uit € 92,66 aan materiële schade en € 400,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, te weten tot een bedrag van respectievelijk € 92,66, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 300,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
[aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 400,= voor het onder 02-190868-23 ten laste gelegde feit, bestaande uit immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 300,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank bepaalt dat hier 0 (nul) dagen gijzeling tegenover staan bij niet betaling. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van gijzeling vanwege de leeftijd van verdachte en de toepassing van het jeugdstrafrecht, in dit geval niet opportuun is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie verzocht hem niet-ontvankelijk te verklaringen in zijn vordering tot tenuitvoerlegging de voorwaardelijke werkstraf van 30 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 2 november 2022 onder parketnummer 02-042414-22.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu de feiten zijn gepleegd vóór de voorwaardelijke veroordeling van 2 november 2022.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-190868-23
: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
02-200226-23
: Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten TACt Regulier van 35 (vijfendertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
17 (zeventien) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 10 (tien) uren voorwaardelijkmet een
proeftijd van 1 (een) jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
5 (vijf) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het behouden van een zinvolle dagbesteding (scholing en/of werk) en een zinvolle vrije tijdsbesteding;
* dat verdachte meewerkt aan de uitvoering van noodzakelijk geachte hulpverlening waaronder [hulpverlening] en sportbegeleiding met daarin aandacht voor emotieregulatie en het traject [hulptraject] gericht op alcohol- en drugsgebruik (of soortgelijke zorgaanbieders) zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 02-042414-22;
Benadeelde partijen
[aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 200,= ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] (02-190868-23), € 200,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 392,66, waarvan € 92,66 aan materiële schade en € 300,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2] (02-190868-23), € 392,66 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 300,=, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] (02-190868-23), € 300,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, rechter, en mr. P.W.G. de Beer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 mei 2024.