ECLI:NL:RBZWB:2024:3470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
02-190866-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld in vereniging met verwerping van noodweerexces

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van openlijk geweld in vereniging. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 14 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld tegen drie aangevers. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor openlijk geweld tegen twee van de drie aangevers voldoende was, maar sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van geweld tegen de derde aangever.

De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweerexces, omdat zij zich moest verdedigen tegen een aanranding door een van de aangevers. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke aanranding. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet handelde uit noodweer en dat er geen omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur op, met een proeftijd van één jaar, en bepaalde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade aan de benadeelde partijen, die ook schadevergoeding vorderden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-190866-23
vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2024
in de strafzaak tegen de (ten tijde van de feiten) minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. S. van de Voorde, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 14 mei 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , en/of [getuige 1] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] door te schoppen, te slaan en te duwen. Dat er openlijk geweld is gepleegd tegen [aangever 3] en [getuige 1] kan niet wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het openlijk geweld in vereniging voor zover dat [aangever 2] , [aangever 3] en [getuige 1] betreft. De verdediging gaat uit van de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] , nu deze bevestiging vinden in de verklaringen van onafhankelijke getuigen, en is van mening dat [aangever 1] de aanstichter was van het geweld dat over en weer heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft slechts een duw gegeven en [medeverdachte] enkele klappen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-190868-23
Gelet op de bewijsmiddelen waaronder de eigen verklaring van verdachte dat ze heeft geduwd en dat de medeverdachte geweld heeft gebruikt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] . Dat het geweld mede bestond uit schoppen en dat ook geweld is gepleegd tegen [aangever 3] , vindt steun in meerdere bewijsmiddelen waaronder de verklaring van [aangever 3] en andere getuigen zodat de rechtbank ook die onderdelen van de tenlastelegging bewezen acht.
De rechtbank acht niet bewezen dat openlijk geweld is gepleegd tegen [getuige 1] en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 maart 2022 te Goes , op de openbare weg, te weten ‘De Stenen Brug’, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en [aangever 2] en [aangever 3] , , welk geweld bestond uit het slaan en/of schoppen en/of duwen tegen het lichaam van voornoemde personen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [aangever 1] . Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat uit de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] volgt dat [aangever 1] de eerste is geweest die geweld heeft toegepast door verdachte een klap te geven en dat hij dus de aanstichter was van de situatie die vervolgens is geëscaleerd. De verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen dit. Verdachte is na de klap van [aangever 1] weggelopen, maar verkeerde door wat zij in het verleden heeft meegemaakt in een zodanig hevige gemoedsbeweging, dat ze is teruggegaan waarbij het opnieuw tot een confrontatie kwam. Toen [aangever 1] haar opnieuw aanviel, heeft ze hem uit verdediging een duw gegeven. Er is daarom sprake van noodweerexces.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat er sprake is van culpa in causa. Het geweld lijkt te zijn begonnen door de verdachten, niet door aangever [aangever 1] . Dan is geen sprake van een situatie waarbij verdediging noodzakelijk is. Het verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer (of noodweerexces) is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op noodweer rechtvaardigen. De rechtbank kan op grond van het dossier onvoldoende vaststellen of de geëscaleerde situatie is begonnen met een (mogelijk onbedoelde) duw van verdachte in de richting van [aangever 1] , of door een klap van [aangever 1] in de richting van verdachte. Op grond van de bewijsmiddelen staat weliswaar vast dat [aangever 1] verdachte een klap heeft gegeven, waardoor op dat moment sprake was van een wederrechtelijke aanranding, maar ook dat verdachte na de klap van [aangever 1] is weggelopen. Zij is vervolgens teruggekomen en heeft hem een duw gegeven, waardoor hij op de grond viel. Op dat moment was geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [aangever 1] . Vervolgens is [medeverdachte] erbij gekomen en hebben zowel hij als verdachte geweld toegepast in de richting van aangevers.
Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van [aangever 1] waartegen verdachte en de medeverdachte zich noodzakelijk hebben moeten verdedigen. Er was geen sprake van een noodweersituatie.
Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een geheel voorwaardelijke werkstraf van 30 uur met een proeftijd van een jaar en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het benoemen van de [hulpverlening] als beoogde hulpverleningsinstantie. Bij zijn eis heeft hij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het advies van de Raad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van een jaar en de door de Raad geadviseerde voorwaarden. De voorwaarden kunnen haar verder helpen met het werken aan haar problematiek. Er is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn waardoor een straf geen pedagogisch effect meer heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen drie hoogbejaarde personen. Zij hebben de slachtoffers geduwd, geschopt en geslagen. Als gevolg daarvan zijn zij van hun fiets gevallen en hebben zij letsel opgelopen, waar zij nog enige tijd last van hebben gehad. Verdachte en de medeverdachte hebben hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van drie oudere, en dus kwetsbare, mensen die door het incident angstiger zijn geworden op straat. De rechtbank weegt bij de ernst van het feit mee dat in ieder geval één van de drie aangevers, [aangever 1] , zelf ook geweld heeft toegepast door verdachte te slaan en daardoor heeft bijgedragen aan de escalatie.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de Raad van 12 maart 2024 en de toelichting daarop ter zitting. Hieruit volgt dat het ten tijde van het feit erg slecht met verdachte ging als gevolg van een ingrijpende gebeurtenis die zij heeft meegemaakt. Dit heeft volgens de Raad grote invloed gehad op het delict. Verdachte zocht destijds haar toevlucht in alcohol, wat een ontremmend effect heeft gehad. Verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en is bekend met psychoses. Verder zijn er zorgen over middelengebruik naar voren gekomen. Verdachte blowt vrijwel dagelijks en hoewel zij de laatste tijd nauwelijks meer alcohol drinkt, blijft dit een risicofactor omdat het eerder een trigger is geweest voor psychoses en/of agressief en gevaarlijk gedrag. De afgelopen twee jaar is er veel professionele hulp bij verdachte betrokken geweest, waardoor zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Ze woont begeleid, heeft haar diploma gehaald, heeft dagbesteding en staat open voor hulpverlening en begeleiding. Ze heeft spijt betuigd en lijkt voldoende doordrongen van de ernst van het feit en de gevolgen. De Raad adviseert om aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden dat zij meewerkt aan het behouden van een zinvolle dag- en vrije tijdsbesteding, dat zij meewerkt aan hulpverlening gericht op het verminderen van haar alcohol- en drugsgebruik en zo nodig meewerkt aan controles en dat zij meewerkt aan hulpverlening, met daarin aandacht voor traumaverwerking, met toezicht van de jeugdreclassering van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland. Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gekomen over de afwijzing bij [hulpverlening] , wordt geadviseerd die hulpverleningsinstantie niet te noemen. De Raad is van mening dat behandeling van verdachte moet prevaleren en noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De Raad acht jeugdreclasseringstoezicht van belang om verdachte te ondersteunen bij het volhouden van de behandeling en om het recidiverisico in te perken. De Raad vindt een proeftijd van twee jaar passend, maar zou het ook kunnen volgen als de proeftijd op een jaar wordt bepaald.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken. De termijn is aangevangen op 5 april 2022. Dit betekent dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met meer dan 8 maanden, is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben zoals hierna te melden.
Conclusie
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de rol van één van de aangevers bij het feit en de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte geen onvoorwaardelijke straf opleggen. Een voorwaardelijke straf acht de rechtbank wel van groot belang om het opleggen van bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. Uit het rapport van de Raad en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, volgt dat passende hulpverlening dringend noodzakelijk is voor verdachte om zich verder te kunnen ontwikkelen en het risico op recidive te beperken. Ter zitting is naar voren gekomen dat de benodigde hulp voor verdachte onvoldoende van de grond is gekomen, omdat verdachte is geweigerd bij de [hulpverlening] . Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend is. Zij zal aan verdachte dus een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur opleggen, met een proeftijd van één jaar en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden (met uitzondering van het benoemen van de [hulpverlening] als beoogde hulpverleningsinstantie) en jeugdreclasseringstoezicht.

7.De benadeelde partij

[aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 500,=, bestaande uit immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Met toepassing van deze maatstaf, zal de rechtbank het percentage eigen schuld bepalen op 50%. Dat de situatie is geëscaleerd en tot geweld en letsel heeft geleid, heeft mede te maken met de omstandigheid dat de benadeelde verdachte heeft geslagen en zelf niet is weggelopen toen dat kon en werd geadviseerd.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade wordt door de rechtbank begroot op € 400,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, toewijzen tot een bedrag van € 200,= (50% van € 400,=), vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening, en de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
[aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 492,66, bestaande uit € 92,66 aan materiële schade en € 400,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, te weten tot een bedrag van respectievelijk € 92,66, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 300,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
[aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 400,=, bestaande uit immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 300,=, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank bepaalt dat hier 0 (nul) dagen gijzeling tegenover staan bij niet betaling. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van gijzeling vanwege de leeftijd van verdachte en de toepassing van het jeugdstrafrecht, in dit geval niet opportuun is.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vorderingen en de schadevergoedingsmaatregelen hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 30 (dertig) uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 (een) jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
15 (vijftien) dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan het behouden van een zinvolle dagbesteding (scholing en/of werk) en een zinvolle vrije tijdsbesteding;
* dat verdachte meewerkt aan de uitvoering van noodzakelijk geachte hulpverlening met daarin aandacht voor traumaverwerking;
* dat verdachte meewerkt aan hulpverlening gericht op het verminderen van haar alcohol- en drugsgebruik en zo nodig meewerkt aan de afname van controles indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
[aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 200,= ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1] , € 200,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 392,66, waarvan € 92,66 aan materiële schade en € 300,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2] , € 392,66 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 300,=, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] , € 300,= te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 maart 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Zuijdweg, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, rechter, en mr. P.W.G. de Beer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 mei 2024.