Op 27 mei 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van mr. Peeters, advocaat te Rijsbergen, namens zijn cliënt, hierna verzoeker genoemd. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de behandeling van een bestuursrechtelijke zaak met nummer NL24.13367, waarbij verzoeker meende dat de rechter, mr. van de Merbel, zich partijdig had opgesteld. Verzoeker stelde dat de rechter tijdens de zitting van 18 april 2024 vragen had gesteld die de gemachtigde van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, in zijn voordeel zouden hebben beïnvloed. De rechter zou door zijn vraagstelling de indruk hebben gewekt dat hij de geldschuld van verzoeker niet geloofwaardig achtte, wat volgens verzoeker de schijn van partijdigheid opriep.
De rechter, mr. van de Merbel, heeft in een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij niet in het verzoek berustte en dat zijn vragen bedoeld waren om een goede beoordeling van het geschil te maken. De wrakingskamer heeft de processtukken en het proces-verbaal van de zitting bestudeerd en geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor (de schijn van) partijdigheid. De vragen die de rechter stelde, waren gericht op het verkrijgen van relevante informatie voor de beoordeling van de zaak en niet op het beïnvloeden van de verweerder.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat alleen uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van vooringenomenheid. Aangezien er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is aangetoond, heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard. De behandeling van de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.