ECLI:NL:RBZWB:2024:3431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
C/02/414556 / JE RK 23-1759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 15 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2014, in de zaak van Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft de moeder en de vader als belanghebbenden aangemerkt, waarbij de moeder werd vertegenwoordigd door mr. P. Doorakkers en de vader door mr. N.P.C.C. Langenberg. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld om advies te geven over het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 17 november 2024.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 mei 2024, die achter gesloten deuren plaatsvond, zijn de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige besproken. De GI heeft aangegeven dat er sinds januari 2024 omgangsbegeleiding is gestart, maar dat er ernstige zorgen zijn geuit door school en speltherapie over de ontwikkeling van de minderjarige. De vader heeft zich niet aan de voorwaarden gehouden en heeft zich ongepast gedragen tijdens gesprekken met de professionals. De GI concludeert dat omgang met de vader momenteel niet in het belang van de minderjarige is en dat er rust nodig is voor zijn ontwikkeling.

De moeder en de vader hebben beide ingestemd met het verzoek van de GI, waarbij de moeder benadrukt dat er goed onderzoek moet worden gedaan naar de situatie van de minderjarige. De Raad ondersteunt het verzoek van de GI, gezien de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige door de ouderstrijd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald en heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/414556 / JE RK 23-1759
Datum uitspraak: 15 mei 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P. Doorakkers te Oosterhout.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • de in deze zaak gegeven beschikking van 6 november 2023 en alle daarin genoemde stukken;
  • het verslag van de GI van 15 april 2024;
  • de brief van mr. Doorakkers van 7 mei 2024 met 10 producties;
  • de brief van mr. Langenberg van 8 mei 2024 met 1 productie.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang van dit door de GI ingediende verzoek met het door de vader ingediende verzoek betreffende gezag en omgang in de zaak met kenmerk C/02/381833 / FA RK 21-449, zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In de zaak van de vader wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.Het nog aan de orde zijnde verzoek

2.1.
De zaak gaat om het aangehouden deel van het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen tot 17 november 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

3.De standpunten

3.1.
De GI heeft in haar verslag van 15 april 2024 – kort samengevat – naar voren gebracht dat in januari 2024 de omgangsbegeleiding tussen de vader en [minderjarige] is gestart door [jeugdzorginstelling]. Op 22 februari 2024 heeft er een MDO plaatsgevonden op de school van [minderjarige] . Vanuit school en vanuit speltherapie zijn er forse zorgen geuit over [minderjarige] . Zij omschrijven beiden dat er sinds de Kerstvakantie een grote terugval bij [minderjarige] wordt gezien.
School geeft aan dat [minderjarige] momenteel op didactisch vlak volledig stilstaat. Hij komt niet aan leren toe. Ook de speltherapeute ziet sinds de Kerstvakantie een terugval bij [minderjarige] .
De speltherapeute koppelt de toegenomen spanning bij [minderjarige] aan de omgang met vader, omdat deze onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid met zich meebrengt. Ook de moeder zag bij haar thuis dat [minderjarige] veel onrust vertoonde.
Begin maart 2024 zijn met alle betrokkenen de zorgen besproken en zijn door de GI voor de omgang voorwaarden opgesteld, waarvan de betrokkenen zorgvuldig in kennis zijn gesteld.
Echter laat de vader tijdens de omgang over de voorwaarden vaak boosheid blijken. Ook heeft hij zich herhaaldelijk niet aan de voorwaarden gehouden, zo is hij met [minderjarige] naar de Jumbo gelopen om eten te gaan halen terwijl de voorwaarde was dat de begeleide omgang in het buurthuis zou plaatsvinden. Daarbij heeft de vader zich op geen enkele wijze leerbaar getoond. Ook heeft hij laten zien niet ontvankelijk te zijn voor feedback.
Tijdens een op 20 maart 2024 ingepland gesprek met de speltherapeute in aanwezigheid van de omgangsbegeleiders om de vader uit te leggen wat [minderjarige] van hem nodig heeft, welke effect zijn gedrag heeft op [minderjarige] en waarom voorspelbaarheid voor [minderjarige] zo belangrijk is, heeft de vader zich ongepast, beledigend, intimiderend en dreigend uitgelaten naar de speltherapeute. Vervolgens heeft de vader van de jeugdbeschermer een laatste waarschuwing gekregen. De vader geraakte daarop wederom zeer boos en gefrustreerd. Daarnaast gaf de vader aan zelf wel aan de deur te gaan bij moeder om [minderjarige] op te halen. Dit alles resulteert in angst, onzekerheid en spanning rondom [minderjarige] .
Naar de mening van de GI lijkt er sprake van een patroon, waarin enerzijds gezien wordt dat de vader zich bereidwillig opstelt, maar hij anderzijds beperkt in staat is om te reflecteren op zijn eigen gedrag en het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Eind maart 2024 laat de vader weten de omgang voor bestwil van [minderjarige] te zullen stoppen tot deze zitting.
De jeugdbeschermer heeft daarna geprobeerd de vader op andere gedachten te brengen, maar tevergeefs.
Concluderend is de GI van mening dat omgang met de vader nu niet in het belang is van [minderjarige] . De ontwikkeling van [minderjarige] stagneert momenteel volledig. [minderjarige] staat aangemeld voor Psycho Motore Therapie, maar omdat er teveel onrust is kan dat nu nog niet worden ingezet. Voor [minderjarige] is op dit moment vooral rust nodig. Ter zitting verklaart de GI desgevraagd niet aan te kunnen geven hoeveel tijd er gemoeid zou moeten zijn om [minderjarige] voldoende de rust te kunnen geven. De GI handhaaft het aangehouden deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De moeder acht het allereerst in het belang van [minderjarige] dat goed wordt onderzocht wat er precies met [minderjarige] aan de hand is om vervolgens gepaste hulpverlening voor hem in te kunnen zetten. Daarnaast acht de moeder voor de vader nog steeds psycho-educatie van belang, zodat hij beter zal kunnen aansluiten bij [minderjarige] en vervolgens toegewerkt kan worden naar herstel van het contact met [minderjarige] . Naar de mening van de moeder dient binnen de ondertoezichtstelling aan deze trajecten vorm gegeven te worden. Met het resterend verzoek stemt de moeder in.
3.3.
De vader ziet in dat er zich rondom [minderjarige] problemen voordoen en dat die problemen van dusdanige aard zijn dat hulp van buitenaf geboden is. De ouders zijn niet in staat om die hulp zelfstandig te arrangeren. Om die reden stemt de vader in met het resterend verzoek. De vader erkent daarbij dat hij niet de gemakkelijkste persoon is en dat hij bepaalde voorwaarden heeft geschonden. De vader vindt dit echter geen reden om de omgang te schorsen. Al die regels zijn niet nodig. Hij kan gewoon contact hebben met zijn zoon in zijn eigen woning. De vader is van mening dat uitvoering gegeven kan worden aan een (opbouwende) onbegeleide omgangsregeling zoals deze in het verleden lange tijd was.
3.4.
De Raad is van mening dat [minderjarige] vanwege de ouderstrijd, ten gevolge waarvan het de ouders ook niet lukt om zelfstandig tot een goedlopende omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te komen, nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad ondersteunt daarom toewijzing van het resterend verzoek van de GI.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
4.3.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling stelt de kinderrechter vast dat de doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling gewerkt moest worden, en zoals deze omschreven staan in de beschikking van 6 november 2023, nog steeds niet behaald zijn. Deze doelen kunnen dan ook als hier herhaald en overgenomen worden beschouwd. Zo blijkt dat [minderjarige] nog steeds geen prettig en onbelast contact heeft met zijn vader en dat hij nog steeds klem zit in de strijd tussen zijn ouders. Hij wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. De bij hem betrokken professionals geven aan dat hij volledig vastloopt en stilstaat in zijn ontwikkeling. Hij heeft rust nodig om de behandeling aan te kunnen gaan die nodig is om zijn ontwikkeling weer vlot te trekken. Gezien de heftigheid van hun strijd zijn ouders niet zelfstandig in staat om de ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] met behulp van vrijwillige hulpverlening af te wenden. Dit leidt ertoe dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en gedwongen hulpverlening onder regie van de GI noodzakelijk blijft. De ouders hebben het verzoek ook niet weersproken. De kinderrechter zal het resterend verzoek daarom toewijzen.
4.4.
De kinderrechter zal voorts, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 17 mei 2024 tot 17 november 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024 door mr. Van Triest, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 22 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.