In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2017. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind. De rechtbank heeft eerder in 2020 en 2022 beschikkingen gedaan over de zorgregeling, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw is vastgesteld. De man heeft in hoger beroep geprocedeerd tegen de eerdere beschikking van 1 februari 2022, wat heeft geleid tot een wijziging van de zorgregeling door het gerechtshof in januari 2023.
De man heeft verzocht om een wijziging van de zorg- en contactregeling, waarbij hij meer zorgtaken wil op zich nemen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het verzoek van de man, met een zelfstandig verzoek om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen, omdat zij van mening is dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat een wijziging de onrust tussen de ouders zou vergroten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders nog steeds te wensen overlaat en dat de minderjarige inmiddels gewend is geraakt aan de huidige regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat de benoeming van een bijzondere curator niet in het belang van de minderjarige zou zijn, gezien het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt.
De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.