ECLI:NL:RBZWB:2024:3430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
C/02/419191 / FA RK 24-735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na eerdere beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2017. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kind. De rechtbank heeft eerder in 2020 en 2022 beschikkingen gedaan over de zorgregeling, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw is vastgesteld. De man heeft in hoger beroep geprocedeerd tegen de eerdere beschikking van 1 februari 2022, wat heeft geleid tot een wijziging van de zorgregeling door het gerechtshof in januari 2023.

De man heeft verzocht om een wijziging van de zorg- en contactregeling, waarbij hij meer zorgtaken wil op zich nemen. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van het verzoek van de man, met een zelfstandig verzoek om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen, omdat zij van mening is dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat een wijziging de onrust tussen de ouders zou vergroten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders nog steeds te wensen overlaat en dat de minderjarige inmiddels gewend is geraakt aan de huidige regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat de benoeming van een bijzondere curator niet in het belang van de minderjarige zou zijn, gezien het loyaliteitsconflict waarin hij zich bevindt.

De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/419191 / FA RK 24-735
datum uitspraak: 23 mei 2024
beschikking betreffende wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man], hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg,
en
[de vrouw] ,hierna te noemen: de vrouw
,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.W.A.M. Scheepens,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ),geboren op [geboortedag] 2017 te [geboorteplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 15 februari 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 16 april 2024 ontvangen verweerschrift;
- het op 9 mei 2024 ingediende zelfstandig verzoek.
1.2.
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 15 mei 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerker namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, binnen welke relatie [minderjarige] is geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 27 januari 2020 heeft deze rechtbank bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 februari 2022 heeft deze rechtbank bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken
in de oneven wekenvan vrijdag 17:00 uur tot maandagochtend (naar school) en gedurende de vakanties en feestdagen als volgt:
• Zomervakantie: ieder van de ouders heeft recht op drie weken. De vrouw heeft het recht om als eerste haar voorkeur uit te spreken over de weken waarin [minderjarige] bij haar verblijft. De keuze van de vrouw dient uiterlijk op 1 december kenbaar gemaakt te worden aan de man.
• Kerstvakantie: [minderjarige] verblijft een kerstdag bij de man en een kerstdag bij de vrouw. In de oneven jaren viert [minderjarige] oud en nieuw bij de man en in de even jaren bij de vrouw. Voor de overige dagen wordt de reguliere regeling aangehouden;
• Herfstvakantie: conform reguliere regeling;
• Voorjaarsvakantie: conform reguliere regeling;
• Meivakantie: conform reguliere regeling;
• Studiedagen: conform reguliere regeling;
• Verjaardagen/Vaderdag/ Moederdag: conform reguliere regeling,
zulks met inachtneming van hetgeen in die beschikking is overwogen onder rechtsoverweging 2.4.
2.4.
De man is tegen de beschikking van de rechtbank van 1 februari 2022 in hoger
beroep gegaan. Bij beschikking van 26 januari 2023 heeft het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank van 1 februari 2022 vernietigd met
ingang van 1 september 2023, maar uitsluitend voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald
dat de man en [minderjarige] eenmaal per twee weken
in de oneven wekencontact met elkaar hebben.
In zoverre rechtdoende heeft het gerechtshof bepaald dat de man en [minderjarige] met ingang van
1 september 2023 (na de zomervakantie)eenmaal per twee weken
in de even wekencontact
met elkaar hebben, conform de in de beschikking van de rechtbank van 1 februari 2022
vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.5.
[minderjarige] heeft onder toezicht gestaan. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 februari 2023, daarna niet meer.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
primair:
de beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 26 januari 2023 met [kenmerk] als volgt te wijzigen:
- Eerste twee maanden: aanvang even week op vrijdag na school tot dinsdag voor school;
- Twee volgende maanden: aanvang even week op vrijdag na school tot woensdag voor school;
- Twee volgende maanden: aanvang even week op vrijdag na school tot donderdag voor school;
- Eindregeling: aanvang: even week op vrijdag na school tot vrijdag voor school;
subsidiair:
II de beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 26 januari 2023 met [kenmerk]
voor wat betreft de vakantiesals volgt te wijzigen:
- Zomervakantie: in de even jaren heeft de man het recht om zijn eerste voorkeur uit te spreken over de drie weken waarin [minderjarige] bij hem verblijft in de oneven jaren. De keuze van de man dient uiterlijk 1 december kenbaar gemaakt te worden aan de vrouw. In de oneven jaren heeft de vrouw het recht op haar eerste voorkeur uit te spreken over de drie weken waarin [minderjarige] bij haar verblijft in de even jaren. De keuze van de vrouw dient uiterlijk 1 december kenbaar te worden gemaakt aan de man.
- Herfstvakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige] bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
- Kerstvakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige] in de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw. In de oneven jaren verblijft [minderjarige] in de eerste week bij de vrouw en in de tweede week bij de man;
- Voorjaarsvakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige] bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- Meivakantie: in de even jaren verblijft [minderjarige] de eerste week bij de man en in de tweede week bij de vrouw;
- Vaderdag: bij vader;
- Moederdag: bij moeder.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt dit verzoek af te wijzen. Bij zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw:
primair:
om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 januari 2023 te wijzigen en te bepalen dat de man gedurende eenmaal per twee weken recht heeft op omgang met [minderjarige] op zaterdag van 09.30 uur tot 17.00 uur en dat de omgang tijdens de zomervakantie en overige vakanties conform de reguliere regeling zal verlopen;
subsidiair:
een onderzoek door de Raad te gelasten om de vraag te beantwoorden of de vader de zorg voor [minderjarige] aankan en de contactregeling voorlopig voor de duur van het onderzoek te beperken zoals hiervoor primair is verzocht.
3.3.
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1.
De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat partijen na de beschikking van het Hof in rustiger vaarwater zijn beland. De periode van strijd hebben partijen achter zich gelaten. Zo is de ondertoezichtstelling inmiddels beëindigd en is de communicatie tussen partijen sterk verbeterd. Naar de mening van de man zijn partijen in staat om zonder verwijten naar elkaar te communiceren. [minderjarige] ontwikkelt zich in positieve zin en heeft een onbelast contact met zijn beide ouders. De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komen de ouders stipt en correct na. Wel betreurt de man dat de vrouw zich geregeld niet flexibel opstelt als hij wenst dat er van de vaste regeling wordt afgeweken.
Bij de man blijft de vurige wens bestaan om meer zorgtaken op zich te nemen en terug te keren naar de co-ouderschapsregeling waar ten tijde van het uiteengaan van partijen sprake van was. Volgens de man maakt hij dit reeds sinds 2022 kenbaar.
Tijdens de mondelinge behandeling hoort de man de vrouw zeggen dat zijn moeder aan de vrouw zou hebben verteld, dat zij zich ernstige zorgen maakt om [minderjarige] en dat het bij de man in huis een chaos zou zijn. De man betwist alle aantijgingen van de vrouw en merkt op dat de uitlatingen van zijn moeder gezien moeten worden in het licht dat hij met zijn moeder gebrouilleerd is geraakt. Volgens de man heeft [minderjarige] bij hem een eigen kamer en bed, maar is het zo dat [minderjarige] bij hem in bed slaapt omdat [minderjarige] dat graag wil. De vrouw heeft haar zorgen ook niet (schriftelijk) onderbouwd, zodat ze volgens de man niet te verifiëren zijn.
4.2.
De vrouw voert aan dat het hele traject om te komen tot de regeling zoals deze momenteel is, lang heeft geduurd en binnen de ondertoezichtstelling de inzet van meerdere vormen van hulpverlening heeft gevraagd. Volgens het Hof was niet voldaan aan de basisvoorwaarden voor een co-ouderschapsregeling, omdat bij een dergelijke regeling de ouders hun aandeel in de verzorging en opvoeding op elkaar dienen af te stemmen. Daarvan was en is nog steeds geen sprake. De vrouw neemt nog steeds alle regelzaken voor haar rekening. Daarbij stelt de man zich ten aanzien van school nauwelijks betrokken op en brengt hij [minderjarige] geregeld te laat naar school. Ook heeft de man zijn telefoon zo ingesteld dat de WhatsApp berichten van de vrouw worden verwijderd als zij hem over [minderjarige] informeert. Verder klaagt [minderjarige] dat hij bij zijn vader niets heeft en hij niets met hem onderneemt.
De vrouw vraagt zich bovenal af of de man wel meer zorgtaken aankan. Er zijn recent nog meer zorgen naar voren gekomen en daarom heeft zij haar zelfstandig verzoek gedaan.
Volgens de vrouw merkt zij steeds meer boosheid bij de man. Zo heeft de vrouw onlangs een gesprek gehad bij de BSO. Daar vertelde de mentor haar dat de man [minderjarige] steeds te vroeg komt ophalen, dat de man boos wordt als hij daarop wordt aangesproken en men [minderjarige] daarom vanwege de veiligheid maar meegeeft. [minderjarige] reageert daarop geschrokken.
Volgens moeder geeft [minderjarige] vaak aan dat hij niet naar zijn vader wil, dat zijn vader vaak boos is en dat het bij de man in huis een bende is, waardoor hij niet in zijn eigen bed/op zijn eigen kamer kan slapen. Ook slaapt de man veel.
Op 6 mei jongstleden kwam de oma van [minderjarige] (de moeder van de man) naar de vrouw op haar werk om met haar te praten. Zij vertelde dat ze zich ernstig zorgen maakt over [minderjarige] .
Ze vertelde dat het bij de man in huis een chaos is. De vrouw vraagt zich af of het nog verantwoord is dat [minderjarige] bij de man blijft slapen in de weekenden. Zij is er wel zeker van dat een vakantie van drie weken bij de man niet kan.
4.3.
De Raad adviseert om de huidige zorg- en contactregeling in stand te laten, omdat die regeling destijds na een ondertoezichtstelling en uiteindelijk bij het Hof met veel moeite tot stand is gekomen. Aan die regeling is [minderjarige] inmiddels gewend geraakt. Daarbij stelt de Raad vast dat de communicatie tussen partijen nog steeds te wensen overlaat en dat daarin het maximaal haalbare is bereikt. Naar de mening van de Raad zal een wijziging van de regeling de onrust tussen partijen weer meer doen toenemen. Dit vindt de Raad niet in het belang van [minderjarige] . Ook ziet de Raad voor een raadsonderzoek geen aanleiding. Naar de mening van de Raad doen de ouders er verstandig aan om naar [minderjarige] toe gezamenlijk uit te stralen dat zij beiden achter de huidige regeling staan. Indien de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd acht om op de verzoeken weloverwogen een beslissing te kunnen nemen, geeft de Raad de rechtbank in overweging om een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
5.3.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen, indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Naar de mening van de man is sprake van gewijzigde omstandigheden, omdat partijen na de beschikking van het Hof in rustiger vaarwater zijn beland. De periode van strijd zouden partijen achter zich hebben gelaten. De rechtbank ziet dat niet. Zij heeft met name tijdens de mondelinge behandeling moeten constateren dat partijen elkaar nog veel verwijten maken en dat van een goede samenwerking tussen de ouders geen sprake is.
5.4.
Wat van het voorgaande ook zij, met de Raad deelt de rechtbank ten volle diens standpunt dat een wijziging van de huidige zorg- en contactregeling de onrust tussen partijen enkel weer meer zal doen toenemen, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. De huidige regeling is destijds met veel moeite, zelfs met interventie van een ondertoezichtstelling, uiteindelijk bij het Hof tot stand gekomen. Ouders communiceren nog steeds niet goed genoeg met elkaar en er wordt niet verwacht dat dit nog gaat verbeteren. Het maximaal haalbare daarin lijkt te zijn behaald. Gegeven deze feiten en omstandigheden ziet de rechtbank voor (weer) een raadsonderzoek geen aanleiding. Tijdens de mondelinge behandeling is verder gebleken dat [minderjarige] volgens de vader bij vader thuis zou aangeven daar telkens langer te willen blijven. Volgens de moeder zou [minderjarige] bij moeder thuis aangegeven niet naar zijn vader toe te willen gaan. [minderjarige] lijkt dus in een loyaliteitsconflict te verkeren. De rechtbank acht dat niet in het belang van [minderjarige] . Het ligt op de weg van ouders om ervoor te zorgen dat [minderjarige] zich vrij voelt om van zijn beide ouders te houden en met hen beiden een onbelast contact te hebben. Omdat de benoeming van een bijzondere curator [minderjarige] weer zou belasten en het loyaliteitsconflict waarmee [minderjarige] kampt alleen maar zal versterken, acht de rechtbank het evenmin een goed idee om een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen. Van belang is bovendien dat [minderjarige] aan de huidige regeling inmiddels gewend is geraakt.
5.5.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank het het meest in het belang van [minderjarige] is om de verzoeken van partijen allebei af te wijzen en de situatie dus te laten zoals deze nu is.
5.6.
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het geschil betrekking heeft op hun beider kind, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de verzoeken van zowel de vader als van de moeder af;
6.2.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024, in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: [1]

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.