ECLI:NL:RBZWB:2024:3428

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
BRE 23/3264
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belanghebbendheid bij verzoek om handhaving in omgevingsrechtelijke context

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, waarin eiser niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om handhaving. Eiser en derde-belanghebbende wonen op percelen die aan elkaar grenzen. Derde-belanghebbende had in 2015 een uitbouw met een balkon gebouwd, waarvan de zijkant gericht is naar het perceel van eiser. Eiser vorderde handhaving van een voorschrift dat een ondoorzichtig scherm van 1,80 meter hoogte op het balkon vereiste, dat inmiddels was verwijderd. Het college verklaarde het verzoek om handhaving niet-ontvankelijk, omdat eiser geen belanghebbende zou zijn, gezien de haag op zijn perceel die het zicht op zijn tuin zou wegnemen.

Eiser ging in beroep tegen dit besluit, en na een aantal bestreden besluiten van het college, concludeerde de rechtbank dat eiser ten onrechte niet als belanghebbende was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat eiser, als eigenaar van een aangrenzend perceel, een rechtstreeks betrokken belang had bij het verzoek om handhaving. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, waarbij het college ook aangaf bereid te zijn tot handhaving. Eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3264

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] ,

eiser
(gemachtigde: mr. drs. C.R. Jansen),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder

(gemachtigde: ing. [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 2] uit [plaats] (derde-belanghebbende)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om hem niet-ontvankelijk te verklaren bij zijn verzoek om handhaving. Eiser en derde-belanghebbende wonen op percelen die aan elkaar grenzen. In 2015 heeft derde-belanghebbende een uitbouw met een balkon achter zijn woning gebouwd. De zijkant van het balkon is gericht naar de grens met het perceel van eiser. Op het balkon is een ondoorzichtig scherm aanwezig geweest met een hoogte van 1.80 m, zoals dit ook in de voorschriften bij de vergunning stond. Dit scherm is verwijderd. Eiser heeft om handhaving van dat voorschrift gevraagd, omdat hij bang is voor zicht in zijn tuin vanaf het balkon.
1.1
Het college heeft het verzoek om handhaving met het besluit van 16 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belanghebbende zou zijn. Eiser heeft op zijn perceel langs de grens met het perceel van derde-belanghebbende een haag staan, die voldoende hoog zou zijn om het zicht op zijn perceel vanaf het balkon weg te nemen. Met het bestreden besluit van 17 mei 2023 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser, is het college bij het besluit van 16 mei 2022 gebleven en is het handhavingsverzoek afgewezen. Het bestreden besluit I is ondertekend “in opdracht” door de interim-secretaris.
1.2
Eiser heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit I.
1.3
Nadat eiser beroep heeft ingesteld, heeft het college met het besluit van 14 september 2023 (bestreden besluit II) het bestreden besluit I ingetrokken. Het college heeft opnieuw beslist op het bezwaar en is bij het besluit van 16 mei 2022 gebleven. Het bestreden besluit II is ondertekend door de interim-secretaris.
1.4
Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit II. Eiser heeft ook aanvullende beroepsgronden tegen bestreden besluit II gericht.
1.5
Met het ongedateerde besluit, verzonden op 31 januari 2024 (bestreden besluit III), heeft het college bestreden besluit II ingetrokken. Het college heeft opnieuw beslist op eisers bezwaar en is bij het besluit van 16 mei 2022 gebleven. Het bestreden besluit III is ondertekend door de burgemeester en de gemeentesecretaris.
1.6
Op grond van artikel 6:19 van de Awb heeft het beroep van rechtswege ook betrekking op het bestreden besluit III. Eiser heeft ook aanvullende beroepsgronden tegen bestreden besluit III gericht.
1.7
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. derde-belanghebbende heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.8
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2024.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Voor het college was aanwezig de gemachtigde. Derde-belanghebbende was in persoon aanwezig.
1.9
De termijn voor het doen van uitspraak is verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit III waarin het college blijft bij het standpunt dat eiser niet-ontvankelijk is in het verzoek om handhaving. De rechtbank doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het dictum volledig?
5. Eiser voert aan dat het dictum van het bestreden besluit III onjuist, dan wel onvolledig is, nu niet wordt vermeld of de bezwaren van eiser gegrond of ongegrond worden verklaard.
5.1
Het college stelt zich op het standpunt dat uit de motivering van het bestreden besluit III geconcludeerd kan worden dat de bezwaren volgens het college ongegrond waren, nu eiser daarin als niet belanghebbende wordt beschouwd.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank verplicht artikel 7:11 van de Awb het college bij het nemen van een beslissing op bezwaar niet tot een al dan niet gegrondverklaring van het bezwaar, maar tot een heroverweging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 17 november 2021. [1] Bovendien was het voor eiser duidelijk dat zijn bezwaren ongegrond waren verklaard, nu hij dit zelf ook opmerkt in zijn beroepschrift tegen bestreden besluit I.
5.3
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser als belanghebbende bij het verzoek om handhaving worden aangemerkt?6. Tussen partijen is niet in geschil dat in de aan derde-belanghebbende verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding van zijn woning een voorschrift is opgenomen dat luidt: ‘het balkon aan de achterzijde van de te realiseren aanbouw moet worden voorzien van een niet doorzichtig scherm met een minimale hoogte van 1,80 m.’
Ook is niet in geschil dat op het perceel van eiser een haag aanwezig is op ca. 50 cm van en evenwijdig aan de erfgrens met het perceel van derde-belanghebbende.
6.1
Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt bij het verzoek om handhaving, omdat het hier aan elkaar grenzende percelen betreft. Hij verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [2] Het college heeft verder op zitting bij de bezwarencommissie erkend dat als de haag op het perceel van eiser doodgaat, eiser wel een belang heeft. Eiser voegt daar nog aan toe dat de haag geen permanent voorwerp is en ieder moment kan worden verwijderd.
Hij legt bij zijn aanvullend beroepschrift van 8 februari 2024 enkele foto’s over, waarop te zien is dat de haag gesnoeid is tot een hoogte die niet langer toereikend is om mede als afscherming voor het balkon te dienen.
6.2
Het college heeft op de zitting erkend dat eiser inmiddels een belang heeft, nu de haag gesnoeid is. Dit is naar zijn opvatting een gewijzigde omstandigheid ten opzichte van de situatie ten tijde van het nemen van een besluit op het verzoek om handhaving, waarin het college zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen belanghebbende is.
6.3
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
6.4
De rechtbank is met eiser van oordeel dat hij wel belanghebbende is bij het verzoek om handhaving. Belanghebbendheid wordt in beginsel bij omgevingsrechtelijke besluiten aangenomen bij bewoners en eigenaren van een perceel dat grenst aan het perceel waarop, in dit geval, het verzoek tot handhaving ziet. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. De rechtbank verwijst naar de jurisprudentie van de Afdeling. [3] Het op zitting gewijzigde standpunt van het college is daarmee in lijn. Omdat door het verwijderen van het ondoorzichtige scherm van het balkon van derde-belanghebbende zicht kan ontstaan op het perceel van eiser, is er sprake van feitelijke gevolgen van enige betekenis. Hierbij speelt de haag ook geen enkele rol, nu er voor eiser geen enkele verplichting bestaat om de haag in stand te houden. Dat leidt tot het oordeel dat eiser als eigenaar van het aangrenzende perceel een rechtstreeks betrokken belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft.
6.5
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep gericht tegen bestreden besluit III is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit III vernietigen, omdat eiser daarin ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt.
7.1.
De rechtbank zal het college opdragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het college op de zitting heeft verklaard dat er geen reden meer is om het verzoek om handhaving buiten behandeling te laten. Het college heeft bovendien aangegeven tot handhaving over te willen gaan, nu er geen redenen meer zijn om dat niet te doen. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden om af te zien van handhaving. Derde-belanghebbende heeft zich op zitting bovendien bereid verklaard om het scherm terug te plaatsen, zodat de situatie voldoet aan het vergunningvoorschrift.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit III van 31 januari 2024;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.A. Jonkers, griffier, op 23 mei 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.ABRvS 14 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3088
3.ABRvS 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1811