Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [plaats] , eiser
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Verder zet eiser in zijn brief uiteen dat hij al eerder contact heeft opgenomen met de gemeente om te komen tot een oplossing voor het voetpad en dat dit niet het gewenste resultaat heeft gehad. De suggesties die eiser doet voor het verplaatsen van het voetpad, maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat het verzoek daarmee enkel op het uitlokken van een feitelijke handeling ziet. Hieruit volgt slechts dat eiser óók de gemeente in haar hoedanigheid van eigenaar heeft willen aanspreken. Het enkele feit dat verweerder het zelf in zijn macht heeft om als eigenaar al dan niet feitelijk het voetpad te verwijderen of te veranderen, leidt er niet toe dat het verzoek daarmee ook alleen op feitelijk handelen ziet.
Welke beslistermijn moet aan verweerder worden opgelegd?
Welke dwangsom wordt aan verweerder opgelegd?
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep kennelijk gegrond
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- Draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden.
mr.M.A. Jonkers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.