ECLI:NL:RBZWB:2024:3421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
C/02/414141 / JE RK 23-1679
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • P. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met focus op ouderschapsonderzoek en systeembehandeling

Op 10 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht is gesteld en uit huis geplaatst. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 20 november 2024. De kinderrechter oordeelt dat, ondanks positieve ontwikkelingen, de ontwikkeling van [minderjarige] nog steeds bedreigd wordt en dat er een noodzaak is voor verdere behandeling en onderzoek naar goed genoeg ouderschap (GGO) van de vader. De minderjarige verblijft momenteel bij haar grootouders, die als pleegouders fungeren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ouder-kind traject moet worden gestart om het hele systeem rondom [minderjarige] te betrekken in de behandeling. De moeder van [minderjarige] is niet verschenen bij de mondelinge behandeling, wat de kinderrechter heeft toegestaan, gezien de omstandigheden. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen in het belang van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/414141 / JE RK 23-1679
Datum uitspraak: 10 mei 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Amsterdam,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het (verdere) procesverloop

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 31 oktober 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 oktober 2023;
- de brief van de GI van 8 april 2024, ingekomen bij de griffie op 9 april 2024.
1.2
Op 10 mei 2024 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak voortgezet tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren.
Bij die gelegenheid zijn aanwezig en gehoord:
- de vader,
- de pleegouders,
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Hoewel daartoe correct opgeroepen, is de moeder niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De kinderrechter besluit de mondelinge behandeling voort te zetten in afwezigheid van de moeder. De overige betrokkenen hebben hiertegen geen bezwaar.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
[minderjarige] verblijft in een netwerkpleeggezin (grootouders vaderszijde).
2.3
Bij beschikking van 20 november 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
2.4
Laatstelijk, bij voormelde beschikking van 31 oktober 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 20 november 2023 tot 20 mei 2024. Tevens heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (grootouders vaderszijde) verlengd met ingang van 20 november 2023 tot 20 mei 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden in afwachting van schriftelijk bericht van de GI.

3.Het (resterende) verzoek

3.1
Thans ligt het volgende resterende verzoek nog ter beoordeling voor.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlengen met een jaar, alsmede verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten voor de resterende periode tot 20 november 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het (nadere) standpunt van de GI

4.1
Bij brief van 8 april 2024 heeft de GI schriftelijk, samengevat, het volgende aangevoerd. Er hebben positieve ontwikkelingen plaatsgevonden. [minderjarige] is aangemeld bij [zorgorganisatie] , waar zij sinds 30 november 2023 op de wachtlijst staat. [zorgorganisatie] had eerder besloten dat [traject] het meest passend voor [minderjarige] is. Dit houdt in dat [minderjarige] twee tot drie dagen in de week elders zal verblijven, op locatie van [zorgorganisatie] en het hele systeem behandeling zal krijgen. De grootouders gaven bij voorbaat aan geen medewerking te zullen verlenen voor het [traject]. Zij vinden dat hulpverlening moet plaatsvinden bij hen thuis. Ook de GI heeft aangegeven geen vertrouwen te hebben in het [traject]. De GI heeft zich daarbij afgevraagd of het verplaatsen van [minderjarige] het gewenste effect zal hebben. De GI acht het noodzakelijk dat het hele systeem behandeld wordt. [zorgorganisatie] heeft daarop laten weten dat [minderjarige] geplaatst kan worden op de wachtlijst voor een ouder-kind behandeling. Er komt daarbij zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders én de pleegouders. Onduidelijk is wanneer er een plaats vrijkomt. Omdat de vader een grotere rol wil spelen in de opvoeding van [minderjarige] stelt de GI ook voor om opnieuw een onderzoek te laten doen naar Goed Genoeg Ouderschap (hierna: GGO) door SDW. Volgens SDW kan de vader niet de volledige zorg voor [minderjarige] dragen, gelet op zijn LVB-problematiek. Hoewel hij veel herhaling nodig heeft, volgt hij wel adviezen op. De GI ziet mogelijkheden om de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de pleegouders te verdelen. De moeder woont inmiddels in een Safe House. Zij blijft regelmatig terugvallen in drugsgebruik. Een voorzetting van de casus in het vrijwillig kader wordt niet mogelijk geacht. Zonder regie van de GI zullen er keuzes worden gemaakt die niet in het belang van [minderjarige] zijn. De GI handhaaft dan ook het resterende deel van het verzoek.
4.2
In aanvulling op het schriftelijke standpunt, voert de GI bij de mondelinge behandeling nog het volgende aan. Er moet ingestoken worden op de behandeling van het hele systeem, omdat er binnen het systeem veel gebeurt. Daarom is gekozen voor het starten van een ouder-kind traject bij [zorgorganisatie] . In dit traject zullen de ouders en de pleegouders worden meegenomen, zodat zicht komt op wat er in het netwerk speelt. Dit alles vindt plaats in de thuissituatie. Daarna kan er gekeken worden naar EMDR-therapie voor [minderjarige] . Dit kan pas plaatsvinden als het rustig is in het systeem. Over de wachtlijst voor het ouder-kind traject kan de GI niets zeggen, nu [zorgorganisatie] daaraan geen termijn wil verbinden. Desgevraagd licht de GI nog toe dat het contact tussen de GI en de moeder goed is. Haar verslavingsproblematiek maakt het contact wel moeilijk. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is eveneens lastig. Onduidelijk is nog wat hierin voor [minderjarige] haalbaar is.

5.Het (nadere) standpunt van belanghebbenden

5.1
De vader brengt, samengevat, naar voren dat het onderzoek naar GGO nog niet is gestart. De vader ziet en hoort van [minderjarige] dat zij graag bij hem wil zijn. Hoewel de vader graag een grotere rol op zich wil nemen in de opvoeding, ziet hij ook in dat [minderjarige] nu niet bij hem geplaatst kan worden, ook met het oog op de langdurige plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders. De vader heeft al weken geen contact meer met de moeder. De moeder is onstabiel en desondanks wordt er door de GI toch naar haar geluisterd toen de moeder niet instemde met therapie voor [minderjarige] . Als de moeder niet had tegengewerkt, had [minderjarige] al lang hulpverlening kunnen ontvangen.
5.2
De pleegvader, die namens de pleegouders het woord voert, brengt, kort samengevat, het volgende naar voren. Op dit moment heeft [minderjarige] eens per week contact met de moeder middels videobellen. Dit gaat moeizaam. De pleegvader moet regelmatig bijsturen als de moeder iets ter sprake brengt wat niet passend of belastend is voor [minderjarige] . Daarnaast ziet [minderjarige] dat de moeder er slecht uit ziet. De pleegvader legt [minderjarige] dan uit dat de moeder een beetje ziek is. Soms wil [minderjarige] niet videobellen, maar de pleegvader blijft haar daarin stimuleren. De moeder wordt geïnformeerd over hoe het met [minderjarige] gaat. [minderjarige] staat op de wachtlijst voor therapie. Hulpverlening kan plaatsvinden in de thuissituatie, reden waarom de pleegouders [traject] niet zagen zitten. Dat de GI steeds toestemming nodig heeft van beide ouders wordt door de pleegouders als een probleem gezien. De moeder heeft eerder therapie voor [minderjarige] tegen gehouden. Met [zorgorganisatie] en de GI lopen de gesprekken goed.

6.De (nadere) beoordeling

Wat zegt de wet?
6.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2
Gelet op het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3
Artikel 1:265b lid 1 BW bepaalt dat de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.4
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Wat vindt de kinderrechter?
6.5
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat [minderjarige] een belast verleden heeft waarbij zij getuige is geweest van heftige ruzies tussen de ouders. Sinds 4,5 jaar woont [minderjarige] bij de pleegouders, tevens grootouders, waar haar perspectief ligt. Naar het oordeel van de kinderrechter wordt [minderjarige] , hoewel er in de afgelopen periode positieve stappen zijn gezet, nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd. [minderjarige] lijkt last te hebben van een hechtingstrauma, waarvoor zij behandeling nodig heeft. Eerder is gebleken dat traumabehandeling bij [praktijk] is gestagneerd. Van de GI begrijpt de kinderrechter dat EMDR-therapie kan worden ingezet als het rustig en stabiel is in het systeem. Om zicht te hebben op het systeem zal het ouder-kind traject bij [zorgorganisatie] worden ingezet. Anders dan met [traject], kunnen de vader en de pleegouders daarmee instemmen.
6.6
Naast het inzetten van het ouder-kind traject zal in de komende periode ook onderzoek worden verricht naar GGO van de vader. Duidelijk is verder dat gelet op de LVB-problematiek van de vader een volledige terugplaatsing van [minderjarige] bij hem, niet tot de mogelijkheden behoort. Wel ziet de GI mogelijk ruimte om de opvoedingstaken in de toekomst tussen de vader en de pleegouders te verdelen. Ook de kinderrechter ziet dat de vader positieve stappen heeft gezet. Hij voelt zich gehoord door de GI en laat zien gegeven adviezen op te volgen. De omgang tussen [minderjarige] en de vader loopt goed. Dit geldt niet ten aanzien van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. De videobelmomenten verlopen stroef. Dit is een punt van aandacht.
6.7
Naar het oordeel van de kinderrechter is een verlenging van beide maatregelen noodzakelijk. Hoewel er in de afgelopen periode positieve stappen zijn gezet, waarvoor de kinderrechter haar complimenten geeft, zijn de zorgen rondom [minderjarige] en het systeem te groot om het dwingende kader van een ondertoezichtstelling los te laten. Met de GI is de kinderrechter het eens dat het systeem regie door de GI nodig heeft. Eerder is namelijk gebleken dat er geen transparantie is vanuit het systeem richting de GI en er verschillen van inzicht waren tussen het systeem, de GI en hulpverlening, waardoor er nog steeds onvoldoende zicht is op de opvoedingssituatie waarin [minderjarige] zich begeeft. Zij dient op te groeien in een veilige, voorspelbare en warme leefomgeving, waarbij haar opvoeders haar voldoende bescherming, rust, structuur en ruimte bieden. Om dit te bewerkstelligen zal de komende periode worden ingezet op het ouder-kind traject bij [zorgorganisatie] en zal onderzoek plaatsvinden naar GGO van de vader. De kinderrechter heeft er onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening kan worden voortgezet in een vrijwillig kader.
Tot slot
6.8
De kinderrechter spreekt de hoop uit dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid blijven nemen en in het belang van [minderjarige] zullen blijven denken. Aan de zijde van de pleegouders hoort daarbij dat zij [minderjarige] zullen blijven stimuleren om contact te hebben met haar moeder en de samenwerking met de hulpverlening en de GI aan zullen blijven gaan. Voor de moeder betekent dit dat zij zich inzet om tijdens de contactmomenten met [minderjarige] bij haar aan te sluiten in wat zij hierin fijn vindt. Voor het systeem als geheel betekent dit dat zij zich inzetten voor het ouder-kind traject. En ten slotte geldt voor de GI dat zij betrokken zullen blijven, noodzakelijke hulpverlening organiseren én monitoren, de vertrouwensband met betrokkenen zullen handhaven en waar nodig extra maatregelen treffen teneinde de regie te (blijven) voeren. In dat dat kader geeft de kinderrechter de GI nog mee dat het niet zo kan zijn dat hulpverlening voor [minderjarige] stagneert en gezagsbeslissingen niet genomen kunnen worden doordat de moeder haar noodzakelijke medewerking en/of toestemming hieraan niet verleent. De kinderrechter wijst de GI op de mogelijkheden van het verzoeken van vervangende toestemming wanneer in de toekomst zich een situatie voordoet waarbij de moeder geen toestemming geeft voor zaken die door de GI, en/of de vader en de pleegouders noodzakelijk worden geacht.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.9
De kinderrechter zal de beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 20 mei 2024 tot
20 november 2024;
7.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (grootouders vaderszijde) met ingang van 20 mei 2024 tot 20 november 2024;
7.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2024 door mr. Phillips, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier en schriftelijk vastgesteld op 21 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.