Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden met een voertuig dat niet voorzien was van goed werkende richtingaanwijzers. De gedraging vond plaats op 27 juni 2022 op de Ringbaan-West te Tilburg. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 23 april 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. C.M. Oostdam, was wel aanwezig. Betrokkene voerde aan dat zijn voertuig door de RDW goedgekeurd was en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij met het voertuig de weg op mocht. Hij stelde dat richtingaanwijzers niet verplicht zijn op een quad en dat de verbalisant geen bewijs had geleverd voor zijn bewering dat dit per 31 december 1996 verplicht was.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld. Echter, de rechter erkende de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de goedkeuring van het voertuig door de RDW en het feit dat betrokkene inmiddels richtingaanwijzers had gemonteerd. De kantonrechter besloot de boete te matigen tot nihil, waardoor het beroep gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en het teveel betaalde bedrag aan zekerheid moest door de officier van justitie aan betrokkene worden terugbetaald.