In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 28 februari 2022 de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats 2], vastgesteld op € 623.000 per 1 januari 2021, en had een aanslag onroerendezaakbelasting wegens gebruik (OZBG) voor het jaar 2022 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze beschikking werd op 8 december 2022 afgewezen.
De rechtbank heeft op 14 december 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft het verzoek van de gemachtigde om digitaal deel te nemen aan de zitting afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren aangevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden aan een derde belanghebbende, [B.V.], die niet op de zitting verscheen.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld. De waarde is onderbouwd met een taxatieverslag en vergelijkingsobjecten. De rechtbank volgt de stelling van belanghebbende dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de coronapandemie niet, omdat het vergelijkingsobject tijdens de pandemie is verkocht. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de beschikking en de aanslag in stand blijven. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden.