Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan over een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het negeren van een rood verkeerslicht op 11 september 2022 op de Rijksweg te Rijen. Na het opleggen van de boete heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep gegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zitting vond plaats op 23 april 2024, waarbij de betrokkene niet aanwezig was. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de betrokkene geen gronden heeft ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie, ondanks dat er een termijn was gesteld voor het indienen van deze gronden. De kantonrechter heeft op 8 juni 2023 een aangetekende brief gestuurd met de termijn voor het indienen van gronden, maar deze termijn is ongebruikt verstreken.
Gezien het feit dat de inleidende beschikking door de officier van justitie is vernietigd en er onduidelijkheid bestaat over het beroepschrift, heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door griffier mr. S.E. van Wijk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.