Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan over een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden op het trottoir op 11 juli 2021 in Tilburg. Na het opleggen van de boete heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, maar is niet verschenen op de zitting.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroep te laat is ingediend. Volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt er een termijn van zes weken voor het indienen van beroep, die in dit geval eindigde op 13 april 2022. Het beroepschrift is echter pas op 7 april 2023 ontvangen, wat meer dan een jaar te laat is. De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen geldige reden is aangevoerd voor de te late indiening.
De kantonrechter heeft overwogen dat de betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep zouden rechtvaardigen. Aangezien de betrokkene niet is verschenen en geen argumenten heeft aangedragen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betekent dat de rechter niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de boete zelf.