Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan over een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van een voertuig voor een inrit of uitrit op 12 augustus 2022. Na het opleggen van de boete heeft betrokkene beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter, maar is niet verschenen op de zitting.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het beroepschrift te laat was ingediend, aangezien de termijn van zes weken, zoals bepaald in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), op 19 januari 2023 eindigde. Het beroepschrift werd pas op 24 januari 2023 ontvangen. Betrokkene voerde aan dat zij pas later hoorde dat de beschikking van haar buurman was kwijtgescholden, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de te late indiening te rechtvaardigen.
De kantonrechter heeft betrokkene erop gewezen dat als het beroep te laat is ingediend zonder geldige reden, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Aangezien betrokkene niet aanwezig was op de zitting en geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die de te late indiening zouden rechtvaardigen, heeft de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechter niet is toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de boete zelf.