In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van een voertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, specifiek op 27 september 2022 op de Hoofdstraat te Rijen. Betrokkene, die als bezorger werkt, stelde dat hij slechts 10 meter van zijn voertuig stond en dat de verbalisanten de situatie verkeerd hadden ingeschat. Hij voerde aan dat het afleveren van een bestelling langer duurde dan gebruikelijk, omdat de klant het huisnummer verkeerd had doorgegeven.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. C.M. Oostdam, verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter oordeelde echter dat er twijfels bestonden over de verklaring van de verbalisant. De rechter wees op de noodzaak van laden en lossen en concludeerde dat niet was komen vast te staan dat betrokkene foutief had geparkeerd. Hierdoor werd het beroep gegrond verklaard, en de boete werd vernietigd. De officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag van € 109,- aan betrokkene terug te betalen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de feiten in verkeersboetezaken en de rechten van de betrokkene in het proces. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie en de opgelegde boete vernietigd, en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze uitspraak.