Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van een voertuig op een plek waar dat niet was toegestaan, volgens bord E1 (parkeerverbod). Betrokkene heeft tegen deze boete beroep ingesteld, nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. De zitting vond plaats op 23 april 2024, waarbij de zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, namens de officier van justitie aanwezig was. Betrokkene zelf was niet verschenen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat betrokkene te laat beroep had ingesteld, aangezien de termijn van zes weken voor het indienen van het beroep op 19 januari 2023 eindigde, maar het beroepschrift pas op 23 januari 2023 was ontvangen. Echter, de kantonrechter oordeelde dat deze termijnoverschrijding niet aan betrokkene kon worden toegerekend, omdat zij en haar partner voor dezelfde overtreding op dezelfde dag een beschikking hadden ontvangen, en de beschikking van haar partner was vernietigd. De gemeente had betrokkene ook meegedeeld dat de beschikking onterecht was opgelegd.
Inhoudelijk oordeelde de kantonrechter dat niet was komen vast te staan dat de gedraging was verricht. Betrokkene had haar voertuig geparkeerd aan de zijde van de straat waar dit was toegestaan. Daarom werd de boete ten onrechte opgelegd. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het bedrag van € 109,00 dat betrokkene als zekerheid had betaald, aan haar terug te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken.