ECLI:NL:RBZWB:2024:3381

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
10507589 _ MB VERZ 23-652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens parkeren op laad- en losplaats

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren van een voertuig op een plaats die bestemd is voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen. De gedraging vond plaats op 21 juni 2022 op de Lijnsheike te Tilburg. De betrokkene heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 23 april 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. I.N.D.J. Rissema, was wel aanwezig.

De gemachtigde stelde dat er geen sprake was van parkeren, omdat de vrouw van de betrokkene iets moest ophalen en er dus sprake was van laden en lossen. Daarnaast werd aangevoerd dat de hoorplicht was geschonden, omdat de betrokkene niet was gehoord. De zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, verzocht de kantonrechter het beroep ongegrond te verklaren, onder verwijzing naar de verklaring van de verbalisant die geen laad- en losactiviteiten had waargenomen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van laden en lossen, maar van foutief parkeren. De schending van de hoorplicht werd erkend, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet leidde tot een matiging van de boete, omdat de gemachtigde in de gelegenheid was gesteld om schriftelijk aanvullende gronden in te dienen. Uiteindelijk werd het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, maar het beroep tegen de inleidende beschikking werd ongegrond verklaard. De kantonrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Tilburg
zaaknummer : 10507589 \ MB VERZ 23-652
CJIB-nummer : 8062 5422 5068 7783
uitspraakdatum : 23 april 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 23 april 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. C.M. Oostdam (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en de gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: een voertuig parkeren op een plaats bestemd voor onmiddellijk laden en lossen van goederen op 21 juni 2022 op de Lijnsheike te Tilburg.
Namens de betrokkene heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van parkeren. De vrouw van betrokkene moest iets ophalen, waardoor betrokkene korte tijd heeft stilgestaan. Er was sprake van laden en lossen. Daarnaast is de hoorplicht geschonden nu betrokkene niet is gehoord. Daarnaast is in deze zaak gebrekkig invulling gegeven aan de aan betrokken aangeboden mogelijkheid om “schriftelijk te worden gehoord”. De officier van justitie heeft de namens betrokkene ingediende gronden niet in de behandeling van het administratief beroepschrift betrokken. Volgens de gemachtigde dient deze schending van de hoorplicht te leiden tot matiging van de boete.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verbalisant heeft geen laad- en losactiviteiten waargenomen. Ook betrokkene geeft aan dat hij er al enige tijd stilstond. Er is geen sprake geweest van het bij voortduring en onmiddellijk laden en lossen van spullen dan wel het laten in- en uitstappen van personen. Er is weliswaar sprake van een schending van de hoorplicht, maar deze schending leidt niet tot eenzelfde situatie als wanneer betrokkene zonder professioneel gemachtigde in beroep zou zijn gegaan. De zittingsvertegenwoordiger wijst de kantonrechter op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 maart 2023.

Overwegingen

Betrokkene heeft, via een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft de gemachtigde en betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Dat aan de gemachtigde de mogelijkheid is geboden van een extra schriftelijke ronde, in plaats van een (telefonische) hoorzitting, maakt dat niet anders. Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep is om die reden gegrond.
De kantonrechter zal vervolgens de inleidende beschikking inhoudelijk beoordelen. De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Onder laden en lossen moet volgens vaste rechtspraak worden verstaan: het
onmiddellijknadat het voertuig tot stilstand is gebracht
bij voortduringin- en uitladen van goederen gedurende de tijd die daarvoor nodig is. De verbalisant heeft geen activiteiten waargenomen. Hieruit volgt dat geen sprake is van laden en lossen, maar van (foutief) parkeren. De boete is dus terecht opgelegd
Het beroep tegen de inleidende beschikking is dan ook ongegrond.
De kantonrechter ziet in de schending van de hoorplicht geen aanleiding om de boete te matigen met 25%, zoals de gemachtigde heeft verzocht. De schending van de hoorplicht is deels gecompenseerd doordat aan de gemachtigde in de fase van het administratief beroep een nadere mogelijkheid is geboden het beroepschrift schriftelijk aan te vullen. Uit de stukken in het dossier blijkt dat gemachtigde van deze gelegenheid gebruik heeft gemaakt, maar omdat gemachtigde de aanvullende gronden in verschillende zaken in één gedingstuk had ingediend, is hem door de officier van justitie verzocht de schriftelijke beroepsgronden in iedere zaak afzonderlijk aan te vullen. Helaas, zo blijkt ook uit het dossier, zijn door een communicatiefout tussen gemachtigde en het CVOM de in deze zaak ingediende aanvullende gronden niet meegenomen in de beslissing van de officier van justitie. Echter, dit hoeft naar het oordeel van de kantonrechter niet te leiden tot een matiging van het sanctiebedrag. Daarbij betrekt de kantonrechter allereerst dat volgens vaste rechtspraak (zie ECLI:NL:GHARL:2023;6930) aan de schending van de belangen van een betrokkene door het niet horen van zijn professionele gemachtigde niet hetzelfde gewicht toekomt als in zaken waarin een betrokkene zich niet laat bijstaan door een professionele gemachtigde. Daarnaast acht de kantonrechter van belang dat indien de gronden van het beroep in deze fase van de procedure aanleiding hadden gevormd om de beschikking op het administratief beroepschrift alsnog te wijzigen, de officier van justitie dit alsnog had kunnen doen, zoals ook door het CVOM aan gemachtigde was meegedeeld. Dat was kennelijk niet het geval. De kantonrechter ziet gelet hierop geen aanleiding de beschikking te matigen wegens een schending van de hoorplicht bij professionele gemachtigden.
Nu de inleidende boetebeschikking in stand blijft, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier K. Verdult, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, Postbus 90008, 4800 PA Breda. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: