Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van een voertuig in een parkeerverbodzone op 25 juli 2022 aan de Leonard van Vechelstraat te Tilburg. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting was betrokkene niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M. Lagas. De zittingsvertegenwoordiger, mr. C.M. Oostdam, heeft het verzoek gedaan om het beroep ongegrond te verklaren.
Betrokkene voerde aan dat er onvoldoende parkeervakken beschikbaar waren en dat hij genoodzaakt was om buiten de vakken te parkeren om zijn kinderen op te halen. Hij stelde dat er sprake was van overmacht en dat de omstandigheden het opleggen van de boete niet rechtvaardigden. De kantonrechter oordeelde echter dat uit de verklaring van de verbalisant voldoende bleek dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, daadwerkelijk had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van laden en lossen, zoals betrokkene had aangevoerd, en dat de boete terecht was opgelegd.
De kantonrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gedaan en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.