ECLI:NL:RBZWB:2024:3360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/397851/ FA RK 22-2272
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf van een minderjarige in het kader van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2013. De man en de vrouw, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben verzocht om vaststelling van het hoofdverblijf van de minderjarige. De zaak is behandeld met gesloten deuren op 11 april 2024, waarbij ook de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland (GI) aanwezig was. De GI heeft in haar verslag aangegeven dat de opvoedsituatie bij de vrouw voldoende veilig is, terwijl er nog geen zicht is op de opvoedsituatie bij de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in staat is om een veilige opvoedomgeving te bieden en dat het in het belang van de minderjarige is om haar hoofdverblijf bij de vrouw te bepalen. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vaststelling van het hoofdverblijf bij hem en het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarige afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/397851/ FA RK 22-2272
nadere beschikking d.d. 14 mei 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: thans mr. M.A. Breewel-Witteveen te Bergen op Zoom
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg,
betreffende de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] .
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank in deze zaak van 23 januari 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 10 april 2024 met bijlage, ingekomen bij de griffie op 10 april 2024.
1.2. Deze zaak is op 11 april 2024 tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek van de GI strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] (bekend onder zaaknummer C/02/420055 / JE RK 24-427) en de verzoeken van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor de aanvraag van een identiteitskaart voor [minderjarige] en voor de vakantie (bekend onder zaaknummer C/02/420427 / FA RK 24-1357). In deze procedures is bij separate beschikking beslist.
1.3. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordig(st)er van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Nog aanhangig in deze procedure zijn de verzoeken van partijen tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij ieder van hen en de verzoeken van partijen tot vaststelling van een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vrouw. De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 23 januari 2024 in deze procedure en hetgeen daarin is overwogen. De behandeling van de verzoeken is aangehouden in afwachting van het bericht van de GI omtrent de stand van zaken.
2.2.
De GI heeft bij brief van 10 april 2024 een verslag overgelegd waaruit de punten blijken waaraan gewerkt wordt gedurende de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling van 11 april 2024 heeft de GI het navolgende aangevoerd. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] . Zij heeft behoefte aan duidelijkheid. Op dit moment wordt de module Goed Genoeg Ouderschap ingezet. De samenwerking met de man loopt echter heel stroef en de man staat niet open voor gesprekken met de GI. De man heeft geen e-mailadres en telefoongesprekken lopen niet soepel. Het is moeilijk om afspraken met hem te maken. Hij wil geen contact met de gezinsvoogd. De GI heeft hierdoor nog geen zicht op de opvoedsituatie bij de man thuis kunnen krijgen. Wel is er al zicht op de opvoedsituatie bij de vrouw, ondanks dat de module Goed Genoeg Ouderschap nog loopt. Het onderzoek door [hulpverlening] heeft een tijd stil gelegen, maar is inmiddels weer opgestart. Uit het laatste verslag van [hulpverlening] blijkt dat er meerdere bezoeken bij de vrouw thuis hebben plaatsgevonden. De GI heeft geen zorgen over de opvoedsituatie van de vrouw. De bezoeken tussen de man en [minderjarige] zijn een poos stopgezet omdat de man [minderjarige] belastte. De GI merkte dat [minderjarige] door de man werd belast met negatieve uitspraken over de GI en over de vrouw. De GI wilde de zorgen met de man bespreken, maar de man stond niet open voor een gesprek. De GI heeft geprobeerd om met inzet van hun interne deskundige de communicatie met de man te verbeteren. Dit traject is echter door de man stopgezet. Inmiddels is er weer twee keer begeleid contact geweest tussen de man en [minderjarige] . [hulpverlening] begeleidt deze omgang. Het is de bedoeling om de omgangsmomenten uit te breiden, maar daarvoor is het wel nodig dat de GI met de man kan bespreken welke zorgen er zijn zodat deze zorgen kunnen worden weggenomen. Een medewerker van [hulpverlening] heeft wel contact met de man en hij komt wel bij de man binnen. De GI heeft aan deze medewerker gevraagd om de module Goed Genoeg Ouderschap bij de man in te zetten. Op dit moment heeft de GI wel al genoeg informatie om te kunnen stellen dat de thuissituatie bij de vrouw voldoende veilig is, zodat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw kan worden vastgesteld. Om die reden trekt de GI een deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in.
2.3.
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er niets aan in de weg ligt om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen. Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid en die wordt maar niet geboden. De GI heeft aangegeven dat de afgelopen weken is gebleken dat de situatie bij de vrouw voldoende veilig is voor [minderjarige] . Daartegenover is er nog steeds geen zicht op de opvoedsituatie bij de man thuis. De module Goed Genoeg Ouderschap moet zelfs nog worden ingezet, met als mogelijk resultaat dat daaruit blijkt dat de situatie niet voldoende veilig is voor [minderjarige] en blijkt dat het hoofdverblijf van [minderjarige] alsnog beter bij de vrouw kan worden bepaald. Er staat niets aan in de weg om nu het hoofdverblijf van [minderjarige] al bij de vrouw te bepalen en het is in het belang van zowel [minderjarige] als de vrouw dat dit ook zo spoedig mogelijk gebeurt
2.4.
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling het volgende aangevoerd. De verstandhouding tussen de GI en de man is compleet verstoord. Vanaf december 2023 heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen de man en de GI. De man voelt zich door de GI onheus bejegend. Zo stuurt de GI op vrijdag een brief naar de man met het verzoek om op de maandag bij hen op kantoor te komen voor een gesprek. De man leest deze brief pas op de maandag en kan dan niet op het gesprek komen vanwege zijn werk. Hij wordt dan door de GI afgeschilderd als iemand die niet op gesprek wil komen. De man wil niet in gesprek met de gezinsvoogd, omdat zij hem onheus bejegent en alles wat hij doet of zegt negatief kleurt. De man heeft wel goed contact met Hans van [hulpverlening] . Inmiddels hebben er twee contactmomenten plaatsgevonden met [minderjarige] , begeleid, en die momenten zijn goed verlopen. De man ervaart vooringenomenheid bij de GI waardoor hij geen eerlijke kans krijgt. Het is altijd goed gegaan met [minderjarige] bij de man thuis. Van het ene op het andere moment wordt hij afgeschilderd als de boeman omdat [minderjarige] zorgen zou hebben geuit en een incident, dat niet meer behelsde dan een opvoedkundige corrigerende tik, wordt uitvergroot. De thuissituatie bij de man is ook nog niet onderzocht. De man heeft om een andere jeugdbeschermer binnen de GI verzocht zodat er mogelijk een betere verstandhouding met de GI komt. De man wil het vertrouwen in de GI terugkrijgen. De GI heeft echter geen gehoor gegeven aan dit verzoek. De man heeft contact met de school van [minderjarige] en de school geeft aan dat het contact met haar vader [minderjarige] goed doet. Over de module Goed Genoeg Ouderschap heeft de man geen enkele informatie gehad van de GI. Er kan nog niet worden beslist op de verzoeken van partijen omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] . De man vindt dat een kind van nature bij de moeder hoort, maar er moet ook naar zijn situatie gekeken worden. Het onderzoek bij de man moet nog opgestart worden en er is nog onvoldoende zicht op de opvoedsituatie bij de vrouw thuis. De man handhaaft zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige] .
2.5.
De Raad vindt het zorgelijk dat de man van mening is dat de zorgen omtrent [minderjarige] uit de lucht komen vallen en dat hij het incident tussen hem en [minderjarige] bagatelliseert. De Raad heeft vorig jaar uitvoerig onderzoek gedaan en daaruit zijn flinke zorgen omtrent [minderjarige] en de opvoedsituatie bij de man naar voren gekomen. De Raad wil de man op het hart drukken om ook echt naar zijn eigen aandeel in dit geheel te kijken. Wat heeft hij nodig om te komen tot een constructieve samenwerking met de GI? De Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank in deze procedure en de beschikkingen in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Daarin heeft de rechtbank overwogen dat het van belang is dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . De afgelopen periode is er door de GI gewerkt aan het verkrijgen van zicht op de opvoedsituaties bij beide ouders. Bij de vrouw is dat gelukt, bij de man nog niet, maar de man moet ook kijken naar zijn aandeel daarin De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat er nu of in ieder geval op korte termijn wordt beslist op het hoofdverblijf van [minderjarige] .
2.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling van 11 april 2024 heeft de vrouw haar verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen haar en [minderjarige] ingetrokken. Gelet op deze intrekking hoeft dit verzoek niet meer te worden beoordeeld. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.
2.7.
De rechtbank verwijst naar de beschikking van 23 januari 2024, waarin de rechtbank het verloop van de gebeurtenissen in deze zaak heeft uiteengezet. In deze beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de beslissing op de verzoeken omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] wordt aangehouden in afwachting van het onderzoek van de GI naar de opvoedsituaties van beide ouders. Gebleken is dat de GI de module Goed Genoeg Ouderschap heeft ingezet. Ondanks dat deze module nog niet geheel is afgerond, concludeert de GI dat zij wel al voldoende beeld heeft over de opvoedsituatie bij de vrouw. De opvoedsituatie bij de vrouw wordt voor [minderjarige] voldoende veilig geacht. Uit het door de GI overgelegde verslag en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door de GI naar voren is gebracht is gebleken dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vrouw thuis. De vrouw zorgt voor een adequate verzorging van [minderjarige] , zij biedt haar fysieke veiligheid en voldoende emotionele bescherming. De GI heeft verklaard dat zij van mening is dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw kan worden vastgesteld. Op de opvoedsituatie van man heeft de GI nog geen zicht verkregen. Het is de rechtbank gebleken dat er sprake is van een zeer moeizame verstandhouding tussen de man en de GI, waardoor de GI nog geen mogelijkheid heeft gevonden om de module Goed Genoeg Ouderschap bij de man in te zetten. De rechtbank is, alles afwegende, met de Raad en de GI van oordeel dat dit niet van [minderjarige] kan worden gevergd en dat het in het belang van [minderjarige] is dat er duidelijkheid over haar hoofdverblijf komt. Zij verkeert al geruime tijd in onzekerheid over de vraag waar zij mag opgroeien en aan die onduidelijkheid moet een einde komen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat haar hoofdverblijf bij de vrouw wordt bepaald. Uit de brief van de GI en hetgeen de GI tijdens mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht is de rechtbank gebleken dat de vrouw een voldoende veilig opvoedklimaat kan bieden aan [minderjarige] . Er zijn geen zorgen over de opvoedsituatie van de vrouw. Alhoewel de module Goed Genoeg Ouderschap nog niet is afgerond volgt de rechtbank de GI in haar standpunt dat op dit moment al voldoende zicht is op de opvoedsituatie van de vrouw. De afgelopen weken is er hulpverlening van [hulpverlening] ingezet op basis waarvan een goed beeld kan worden gevormd over de situatie bij de vrouw thuis. De rechtbank betreurt het dat de GI nog geen zicht heeft kunnen krijgen op de opvoedsituatie bij de man thuis. Gebleken is van een ernstig verstoorde verstandhouding tussen de GI en de man. De man stelt te wensen dat ook de opvoedsituatie bij hem door middel van deze module nogmaals in beeld wordt gebracht, maar laat de gezinsvoogd niet binnen. Tegelijkertijd erkent de man dat [minderjarige] momenteel in een loyaliteitsconflict zit en behoefte heeft aan zo spoedig mogelijke duidelijkheid omtrent haar perspectief. In het licht daarvan ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of van [minderjarige] gevergd kan worden dat nog langer wordt afgewacht tot de man en de GI een samenwerkingsrelatie hebben gevonden, waarbinnen deze module alsnog kan worden ingezet. Ondanks zijn frustraties richting de GI had het echter van de man verlangd mogen worden zijn medewerking te verlenen aan de module Goed Genoeg Ouderschap die door de GI is ingezet. De man wist dat de afgelopen maanden door de GI ingezet zouden worden om inzicht te krijgen op de opvoedsituaties bij beide ouders, en dus ook bij hem. Het had op de weg van de man gelegen om te zoeken naar een wijze van communicatie met de GI waarbij voornoemde hulpverlening kon worden ingezet. De rechtbank hoopt dat de man en de GI alles op alles zetten om alsnog tot een samenwerkingsrelatie te komen in het belang van [minderjarige] en ook de contacten tussen de man en [minderjarige] , die zowel voor de man als [minderjarige] belangrijk zijn, maar de rechtbank is, mede gelet op het advies van de Raad, van oordeel dat het belang van [minderjarige] vergt dat de beslissing op haar hoofdverblijf niet langer wordt aangehouden. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar zal toewijzen.
2.8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem en het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige] , afwijzen.
2.9.
De rechtbank zal de beslissing over het hoofdverblijf uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft;
3.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.