Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig had, zich schuldig maakte aan eenvoudig witwassen en handel in harddrugs. De verdachte, geboren in 1984 in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte het bezit van 27,7 gram cocaïne en 6,8 gram heroïne, het witwassen van € 2.710,- en de handel in harddrugs tussen 30 januari 2023 en 4 juli 2023.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De verdediging betwistte de bewezenverklaring van het witwassen, maar de rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig was. De rechtbank achtte het bewezen dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan diagnostisch onderzoek. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het geldbedrag, verbeurd verklaard werden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.