ECLI:NL:RBZWB:2024:336

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
02/166028-23 en 02/109013-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring opzettelijk aanwezig hebben cocaïne en heroïne, eenvoudig witwassen en handel in harddrugs met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig had, zich schuldig maakte aan eenvoudig witwassen en handel in harddrugs. De verdachte, geboren in 1984 in Marokko en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 januari 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte het bezit van 27,7 gram cocaïne en 6,8 gram heroïne, het witwassen van € 2.710,- en de handel in harddrugs tussen 30 januari 2023 en 4 juli 2023.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was. De officier van justitie achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten. De verdediging betwistte de bewezenverklaring van het witwassen, maar de rechtbank concludeerde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig was. De rechtbank achtte het bewezen dat het geld afkomstig was uit een misdrijf.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twintig maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan diagnostisch onderzoek. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het geldbedrag, verbeurd verklaard werden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/166028-23 en 02/109013-20 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] (Marokko),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Grave,
raadsvrouw mr. Y. Ameziane, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 januari 2024, waarbij de officier van justitie mr. I.M. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1) een hoeveelheid van 27,7 gram cocaïne en 6,8 gram heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
2) zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 2.710,-;
3) zich in de periode van 30 januari 2023 tot en met 4 juli 2023 schuldig heeft gemaakt aan handel in harddrugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle aan hem ten laste gelegde feiten en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Ten aanzien van feit 3 acht zij de handel in drugs gedurende de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank.
Zij is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2. Verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Nu het openbaar ministerie verzaakt heeft hier nader onderzoek naar te doen, kan witwassen niet bewezen worden. Voor een bewezenverklaring moet met voldoende mate van zekerheid kunnen worden uitgesloten dat het voorwerp waar de verdenking betrekking op heeft een legale herkomst heeft. Dat kan in deze zaak niet en dus moet vrijspraak volgen.
Ten aanzien van feit 3 kan hooguit de periode van 9 april tot en met 4 juli 2023 bewezen worden. Voor het overige gedeelte van de ten laste gelegde periode zit er onvoldoende bewijs in het dossier.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen zoals genoemd in de bijlage, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Juridisch kaderTer beoordeling staat of het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden op grond van vast te stellen feiten en omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat het in beslag genomen geldbedrag van € 2.710,- uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Als er op basis van de feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen dan wel gelden. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Dit toetsingskader is ook van belang in de gevallen waarin de rechter aan de omstandigheden waaronder een voorwerp wordt aangetroffen, het vermoeden ontleent dat dit onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf (eenvoudig witwassen).
Vermoeden van witwassen
Gelet op de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 4 juli 2023 werd verdachte aangehouden voor bezit van en handel in verdovende middelen. De woning waarin hij verbleef werd doorzocht. In een van de slaapkamers werd in de binnenzak van een jas een geldbedrag van € 2.710,- aangetroffen in verschillende coupures. Verdachte heeft verklaard dat dit geld van hem is. Ook heeft verdachte verklaard zich gedurende enkele maanden bezig te hebben gehouden met de handel in cocaïne en heroïne en zitten er in het dossier getuigenverklaringen waaruit blijkt dat verdachte langer dan deze periode gedeald heeft. Uit onderzoek naar de bankrekening van verdachte bleek er sprake te zijn van beperkte inkomsten.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer het vermoeden dat het aangetroffen geld van enig misdrijf afkomstig is.
Verklaring van verdachte
Aangezien sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van verdachte komt er in de kern op neer dat hij in 2021 een schadevergoeding van ongeveer € 22.000,- heeft gekregen van justitie en in 2022 een schadevergoeding van € 5.000,- heeft gekregen van het schadefonds jeugdzorg. Het aangetroffen geldbedrag is uit deze schadevergoedingen afkomstig.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld niet kan worden aangemerkt als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring.
Ten aanzien van de gestelde uitgekeerde schadevergoedingen geldt dat uit het inkomensonderzoek bij verdachte volgt dat hij de afgelopen jaren vrijwel geen inkomsten heeft genoten, terwijl hij wel in zijn levensonderhoud heeft moeten voorzien. Uit het dossier volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode ook nog onafgebroken een auto heeft gehuurd voor een bedrag van meer dan € 800,- per maand. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat na aftrek van die levensonderhoud- en huurkosten nog een bedrag van
€ 2.710,-- aan uitgekeerde schadevergoedingen resteert.
De rechtbank neemt voorts de wijze van aantreffen van het geld in aanmerking, namelijk een grote stapel van verschillende coupures die in een jaszak zat. Dit past naar het oordeel van de rechtbank in het beeld dat verdachte in de periode voorafgaand aan het aantreffen van het geldbedrag heeft gedeald in verdovende middelen (zie hierna onder feit 3) en daarmee contant geld heeft verdiend.
De verklaring van verdachte dat het aangetroffen geldbedrag niet uit de handel in verdovende middelen afkomstig is, maar van schadevergoedingen van jaren geleden, kan gelet op het voorgaande dan ook worden aangemerkt als een op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring, die het vermoeden van witwassen niet opzij zet.
Op grond van het vorenstaande kan het niet anders zijn dan dat het geld onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde eenvoudig witwassen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van april tot en met juni 2023 heeft gedeald in cocaïne en heroïne. Over de daaraan voorafgaande periode verklaart hij aan anderen drugs te hebben gegeven, zonder dat hij daar geld voor kreeg. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde periode van dealen, gelet op de getuigenverklaringen van de afnemers van verdachte. Zij verklaren namelijk al ruimschoots voor april 2023 van verdachte cocaïne en heroïne te hebben gekocht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in cocaïne en heroïne, zoals onder feit 3 ten laste is gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 04 juli 2023 te Axel, gemeente Terneuzen opzettelijk aanwezig heeft gehad 27,7 gram cocaïne en 6,8 gram heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 4 juli 2023 te Axel, gemeente Terneuzen, zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudig witwassen, immers heeft hij, verdachte, een voorwerp, te weten contant geldbedrag van 2710 euro, voorhanden gehad welk geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf;
3.
in de periode van 30 januari 2023 tot en met 4 juli 2023 te Axel, gemeente Terneuzen, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijk deel als stok achter de deur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bezit van en handel in cocaïne en heroïne. Door zijn handelen is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Cocaïne en heroïne zijn voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen, nu deze middelen sterk verslavend werken en kunnen zorgen voor ernstige lichamelijke en psychische klachten. Bovendien gaat de handel in harddrugs vaak gepaard met verschillende vormen van ernstige criminaliteit en steeds grover geweld waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van harddrugs forse straffen zijn gesteld. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich al die tijd niets heeft aangetrokken van de gevolgen van zijn handelen en alleen oog heeft gehad voor financieel gewin.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank vindt dit dan ook een ernstig feit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel van het strafblad van verdachte van
1 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld, onder andere voor het dealen in harddrugs. Ook heeft verdachte de feiten gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep. Verdachte was een gewaarschuwd mens, maar dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw te gaan dealen. Dit weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de hiervoor weergegeven strafverzwarende omstandigheden, een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een deel daarvan, namelijk vijf maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Een voorwaardelijk deel biedt de mogelijkheid om bijzondere voorwaarden op te leggen, wat de rechtbank wenselijk acht gelet op de bij verdachte spelende problematiek die ter zitting naar voren is gekomen. De rechtbank zal dan ook als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht met een meldplicht en het meewerken aan diagnostiek en eventueel ambulante behandeling opleggen.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (geldbedragen) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zoals bewezenverklaard onder feit 3 zijn verkregen. Feit 2 is begaan met betrekking tot een van de voorwerpen.
7.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (verdovende middelen) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 1 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van twee weken gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van
21 augustus 2020 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:eenvoudig witwassen;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 (twintig) maanden, waarvan
5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de reclassering, gevestigd Vrijlandstraat 33 in Middelburg, en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zal meewerken aan diagnostisch onderzoek door de reclassering en/of een (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarna verdachte, indien behandeling geïndiceerd wordt geacht, zal meewerken aan ambulante behandeling. De ambulante behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1) 2710 EUR (Omschrijving: G2611161);
2) 520 EUR (Omschrijving: G2611176);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
3) 21,1 GR Cocaïne (Omschrijving: G2611180 Totaalpartij 25,9 g - monster 4,8 g, Crème);
4) 2,2 GR Heroïne (Omschrijving: G2611182 totaalpartij 6,8 g min monster 4,6 g, Bruin);
5) 4,6 GR Heroïne (Omschrijving: G2611185 monster uit G2611182, Bruin);
6) 4,8 GR Cocaïne (Omschrijving: G2611365 monster uit G2611180, Crème);
7) ,8 GR Cocaïne (Omschrijving: G2611369 totaalpartij is tevens monster, Beige);
8) 1 GR Cocaïne (Omschrijving: G2611373 totaalpartij is tevens monster, Wit);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de politierechter van 21 augustus 2020 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/109013-20
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 januari 2024.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.