ECLI:NL:RBZWB:2024:3345

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/418952 / JE RK 24-232
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020, die onder toezicht is gesteld. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de vader en een vertegenwoordiger van de GI niet. De kinderrechter heeft eerder al verschillende machtigingen tot uithuisplaatsing verleend, en de GI heeft verzocht om verlenging van deze machtiging tot het einde van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 22 juni 2024. De moeder heeft in de procedure aangegeven dat het beter met haar gaat en dat zij hard werkt aan haar opvoedvaardigheden, maar er zijn zorgen over de seksuele ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de verlenging van de machtiging noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 22 juni 2024 en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418952 / JE RK 24-232
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. W. Tiggelaar te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 9 februari 2024;
  • de e-mail met bijlagen van mr. Tiggelaar van 6 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat.
De kinderrechter heeft aan een medewerkster van MJD bijzondere toestemming verleend om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
Opgeroepen, maar niet verschenen zijn:
- de vader;
- (een vertegenwoordiger van) de GI.

2.De feiten

2.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 juni 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 22 juni 2023 en tot 22 juni 2024.
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 juli 2023 een (spoed)machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 2 augustus 2023.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 juli 2023 de machtiging verlengd tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 2 augustus 2023 en tot 19 oktober 2023. Bij beschikking van 17 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 22 april 2024. Op grond hiervan verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1.
Uit het verzoek van de GI blijkt dat de GI het verzoek handhaaft. Het is noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verlengd tot het einde van de ondertoezichtstelling. De moeder heeft eind 2023 traumabehandeling gevolgd en dit traject ook afgerond. Gezien wordt dat de moeder rustiger is. Er is inmiddels gestart met de module Goed Genoeg Ouderschap om de opvoedvaardigheden van de moeder beter in kaart te brengen. De bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] worden in tijd uitgebreid. [minderjarige] geniet van de bezoeken met de moeder en de moeder heeft de afgelopen tijd meer controle over haar emoties, waardoor ze [minderjarige] niet meer belast. De moeder houdt zich goed aan de afspraken met de GI. Na bezoeken met haar moeder is [minderjarige] nog wel erg vermoeid. Zij zoekt dan veelvuldig de nabijheid van de pleegmoeder. De bezoeken met de vader zijn inmiddels uitgebreid naar een hele dag in het omgangshuis. Ook bij de vader is de module van Goed Genoeg Ouderschap ingezet. Met de vader is de afspraak gemaakt dat als hij te laat komt voor een bezoek het bezoek niet doorgaat. De vader wordt een uur voorafgaand aan het bezoek gebeld door de begeleiding. Hij heeft deze stok achter de deur echt nodig. Het lukt hem helaas nog steeds niet om altijd op tijd te zijn, waardoor regelmatig bezoeken niet doorgaan. Er is geen enkele communicatie tussen de ouders over [minderjarige] . De moeder staat hier ook nog niet voor open. Vanuit pleegzorg worden zorgen gezien rondom de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] . Gelet op het bovenstaande is de GI van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing moet worden verlengd. Er dient verder gewerkt te worden aan de module Goed Genoeg Ouderschap om zo in kaart te brengen of de ouders voldoende in staat zijn om aan te sluiten bij de behoeftes van [minderjarige] .
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het beter met haar gaat. Ze is rustiger en kan haar emoties beter onder controle houden. Ook ziet ze beter in wat [minderjarige] nodig heeft. De moeder is begonnen met het opbouwen van een netwerk om zich heen waarop zij kan terugvallen als dat nodig is. De moeder is hard aan het werk om [minderjarige] een veilige leefomgeving te kunnen bieden op het moment dat [minderjarige] terug naar huis kan. Uit het vrijwilligerswerk bij het AZC dat de moeder heeft verricht heeft zij nu een vast contract gekregen. De moeder heeft inmiddels dus ook betaald werk. De moeder is dus op veel punten gegroeid. Wel is ze nog bang voor de vader en ze vertrouwt hem nog steeds niet. De moeder denkt niet dat er ooit sprake zal zijn van goede communicatie tussen haar en de vader. De moeder is leerbaar en gemotiveerd om aan zichzelf te werken. Het is dan ook jammer om in het verzoek te lezen dat de GI van mening is dat de moeder geen zelfinzicht en zelfreflectie heeft. Bovendien gebruikt de GI in het verzoek oude informatie en niet de meest recente die de moeder laatst nog aan de GI heeft toegestuurd. De contacten tussen de moeder en [minderjarige] verlopen heel goed. De moeder wil graag dat de omgang uitgebreid wordt maar daar geeft de GI nog geen gehoor aan. Het is de bedoeling dat binnen de module Goed Genoeg Ouderschap wordt bekeken hoe het in de thuissituatie bij de moeder gaat. De GI schrijft in het verzoek dat er zorgen zijn over de seksuele ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder wist hier niets van af. De moeder vindt het zorgelijk dat zij hier nog niet eerder iets over van de GI heeft gehoord. De moeder stemt in met het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling. Het is wel belangrijk dat de GI actief gaat inzetten op terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Het perspectief van [minderjarige] moet duidelijk worden. Ook moet er een betere en duidelijke samenwerking tussen de GI en de moeder komen.
4.3.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI en is evenmin op de mondelinge behandeling verschenen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Het is van belang dat de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin wordt gecontinueerd in afwachting van de resultaten van de module Goed Genoeg Ouderschap die de GI bij de ouders gaat inzetten. Aan de hand van deze module moet worden beoordeeld of de moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt. Het is belangrijk dat dit eerst wordt onderzocht voordat sprake kan zijn van een thuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder heeft ook aangegeven in te stemmen met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder heeft de afgelopen periode hard gewerkt en flinke stappen vooruit gezet. Zij verdient hiervoor complimenten. De moeder heeft aangegeven dat zij wenst dat de GI actuele informatie meeneemt in de beoordelingen en dat meer de samenwerking met de GI wordt gezocht. De kinderrechter geeft de GI mee hier aandacht voor te hebben.
5.2.
Op grond van het voorstaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI dan ook toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling en wel tot 22 juni 2024.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 22 april 2024 en tot 22 juni 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 26maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.