ECLI:NL:RBZWB:2024:3340

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/415332 / FA RK 23-5023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
  • mr. Dijkman
  • mr. Bolle-Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder en benoeming van de William Schrikker Stichting als voogd

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2021. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting te benoemen als voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De ontwikkeling van de minderjarige is ernstig bedreigd door het contactverlies met beide ouders en de afwezigheid van adequate hulpverlening. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder het eerdere ondertoezicht stellen van de minderjarige en de uithuisplaatsing. De moeder heeft sinds april 2023 geen contact meer met de minderjarige en is niet bereikbaar voor hulpverlening. De rechtbank heeft geoordeeld dat beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige en heeft de GI belast met de voogdij. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/415332 / FA RK 23-5023
datum uitspraak: 11 april 2024
beschikking betreffende beëindiging gezag
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,
betreffende
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag 1] 2021 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder]
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. drs. N. Wouters te Middelburg,
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] ,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 25 oktober 2023 ontvangen verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, met bijlagen;
- de bereidverklaring van de GI van 26 oktober 2023.
1.1
Op 12 maart 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wouters;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 november 2020 is de destijds nog ongeboren [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 18 november 2020 en tot 18 november 2021. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 7 november 2023 tot 18 november 2024.
2.3
Bij beschikking van 4 februari 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg verleend met ingang van 4 februari 2021 en tot 18 februari 2021. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is laatstelijk bij beschikking van 7 november 2023 verlengd tot 18 november 2024.
2.4
Op grond van de voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt het gezag van de moeder te beëindigen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, en adviseert daarbij de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1
De Raad heeft in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De Raad is in 2023 door de GI verzocht onderzoek te doen naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder. Dit heeft geleid tot het rapport van de Raad van 14 februari 2023. De Raad vond het nog te vroeg om het gezag van de moeder te beëindigen omdat eerst de mogelijkheden in het vrijwillig kader nog nader moesten worden onderzocht. Er was sprake van goed contact tussen de moeder en [minderjarige] en tussen de moeder en de pleegouders. Helaas is het onderzoek door de GI naar voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] in het vrijwillig kader vroegtijdig gestagneerd omdat het niet lukt om tot samenwerking met de moeder te komen. De moeder heeft de contacten met [minderjarige] stop gezet omdat zij de bezoeken niet meer aan kon. De moeder heeft sinds 5 april 2023 geen contact meer met [minderjarige] gehad. Ook de vader wil geen betrokkenheid meer in het leven van [minderjarige] . Hij is ervan overtuigd dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is en heeft aangegeven dat hij geen contact meer met [minderjarige] wil. Dit betekent dat [minderjarige] op jonge leeftijd al het contact met zijn beide ouders heeft verloren. De Raad maakt zich zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] nu het contact tussen hem en zijn ouders verbroken is. Ook maakt de Raad zich zorgen over de uitoefening van het gezag door de moeder over [minderjarige] . Nu de moeder al sinds april 2023 geen contact meer heeft met [minderjarige] heeft zij onvoldoende zicht op [minderjarige] en kan zij onvoldoende een weloverwogen belangenafweging maken bij het nemen van beslissingen omtrent [minderjarige] . Op dit moment is er ook al langere tijd geen contact tussen de moeder en de pleegouders. Voor de GI is de moeder niet of nauwelijks bereikbaar, waardoor er niet tijdig actie kan worden ondernomen wanneer de ontwikkeling van [minderjarige] dit vraagt. De moeder accepteert geen hulpverlening en het lukt haar niet om perspectief te bieden als het gaat om het herstellen van het contact met [minderjarige] . De moeder zal overvraagd worden wanneer zij een beslissing omtrent [minderjarige] moet nemen. Zij verliest dan het overzicht en trekt zich terug. Zo heeft de moeder besloten zich terug te trekken nadat de GI met haar de opdracht van de Raad tot het toewerken naar een vrijwillig kader heeft besproken en daarvoor een plan wilde maken. Dit terugtrekken heeft tot gevolg gehad dat er sprake is van contactverlies tussen de moeder en [minderjarige] . Wanneer de moeder gezagsbeslissingen moet nemen heeft de Raad als grootste zorg dat zij randzaken als ‘gedoe’ zal blijven ervaren waardoor zij onvoldoende ruimte heeft om contacten met [minderjarige] vorm te geven, met als gevolg dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] verder verstoord zal raken of zelfs definitief verloren zal gaan. Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Op dit moment wordt het gezag over hem onvoldoende adequaat uitgeoefend door de moeder en is er sprake van contactverlies met beide ouders. De moeder is niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen doordat zij tot op heden onvoldoende heeft meegewerkt aan benodigde hulpverlening. Na een terugplaatsingstraject dat eerder is afgebroken op verzoek van de moeder is het perspectief van [minderjarige] bij de pleegouders bepaald, omdat er bij de moeder thuis sprake was van een onvoldoende veilige opvoedomgeving. De moeder staat nog steeds niet open voor hulpverlening. De Raad heeft niet de verwachting dat dit binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn nog zal veranderen bij de moeder. Wanneer er gewild zou worden in te steken op het verbeteren van de vaardigheden van de moeder om zo een invulling aan haar rol als gezagsdragende ouder te geven op een manier die [minderjarige] nodig heeft, zal inzet van hulpverlening noodzakelijk zijn. En daar staat de moeder niet voor open. Een ondertoezichtstelling is niet passend omdat er geen doel is om [minderjarige] terug thuis te plaatsen. Gebleken is dat het vrijwillig kader te belastend is voor de moeder en dus is de Raad van mening dat beëindiging van het gezag van de moeder hier het geëigende middel is. De Raad adviseert na de beëindiging van het gezag de GI te belasten met de voogdij over [minderjarige] . De vader van [minderjarige] wil niet meer betrokken zijn in het leven van [minderjarige] en wil dus niet het gezag over hem uitoefenen. Pleegoudervoogdij is ook nog niet aan de orde omdat de pleegouders graag een aanspreekpunt hebben dat zaken voor [minderjarige] regelt zoals het contact met zijn ouders, zeker nu hier in het achterliggende jaar vraagstukken bij zijn ontstaan. De pleegouders hebben de hoop dat de huidige situatie meer zal stabiliseren en dat minimaal het contact tussen de moeder en [minderjarige] hersteld kan worden. Het is aan de GI om dat vorm te geven en dus is het in het belang van [minderjarige] dat de GI ook met de voogdij over hem wordt belast.
4.2
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat er zich sinds het rapport van de Raad geen noemenswaardige veranderingen hebben voorgedaan. Er is momenteel nog steeds geen contact tussen de moeder en de GI. De GI merkte dat de moeder door de gesprekken over de voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders in het vrijwillig kader werd overvraagd. Het was voor de moeder lastig om te kijken naar haar toekomst met [minderjarige] . Ook vond de moeder het lastig om haar toestemming voor bepaalde zaken rondom [minderjarige] te geven. De GI maakt zich zorgen dat als het gezag van de moeder niet wordt beëindigd ook eventuele benodigde hulpverlening voor [minderjarige] in het gedrang komt. De moeder wijst namelijk iedere vorm van hulpverlening voor haarzelf af, dus bestaat de kans dat de moeder ook niet inziet dat [minderjarige] hulpverlening nodig heeft en haar toestemming daarvoor dan dus weigert. De GI is er tegenaan gelopen dat de verzekering van [minderjarige] gewijzigd moest worden. [minderjarige] was nog verzekerd via zijn vader en dat moest veranderd worden. De moeder was echter niet bereikbaar voor de GI om dit te wijzigen. Uiteindelijk is het na veel moeite toch gelukt. De moeder is slecht tot nauwelijks bereikbaar voor de GI. Heel sporadisch antwoordt de moeder eens op een Whatsapp-berichtje dat vanuit de GI wordt gestuurd. De GI hoopt dat de beëindiging van het gezag van de moeder rust geeft aan de moeder zodat zij zich mogelijk kan richten op contactherstel met [minderjarige] . Hoe langer met contactherstel wordt gewacht, hoe groter de stap tot contact voor [minderjarige] en de moeder zal worden. Als de situatie wat rustiger is dan wil de GI een begin maken met het voor [minderjarige] op papier zetten van zijn levensverhaal via bijvoorbeeld Words & Pictures. De vader weigert alle contact met de GI. Hij heeft laten weten dat hij niets meer wil betekenen in het leven van [minderjarige] .
4.3
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat dat zij het verzoek van de Raad moeilijk vindt maar dat zij het verzoek wel begrijpt en erachter staat. De moeder heeft de bezoeken met [minderjarige] stopgezet omdat het afscheid nemen voor haar iedere keer een trigger was. De moeder is blij met de pleegouders en vindt dat [minderjarige] in een goed pleeggezin terecht is gekomen. De beëindiging van haar gezag zal de moeder hopelijk rust brengen waardoor ze mogelijk meer openstaat voor contact met [minderjarige] . De moeder is op dit moment echter nog niet toe aan contact met [minderjarige] . Op het moment dat zij daar wel aan toe is dan zal zij contact opnemen met de GI. De moeder vindt het belangrijk dat de GI wordt belast met de voogdij over [minderjarige] , zodat er een neutrale partij is die zich op de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] kan richten. De moeder vindt het fijn dat ze iedere maand van de pleegouders een update krijgt over hoe het met [minderjarige] gaat.
4.4
De pleegouders voeren tijdens de mondelinge behandeling aan dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij is een energieke peuter van drie jaar. Er zijn wel wat aandachtspuntjes op zijn gedrag naar andere peuters toe maar verder zijn er geen noemenswaardige zorgen rondom [minderjarige] . De pleegouders vinden het belangrijk voor [minderjarige] dat er weer contact komt met zijn moeder. Als een beëindiging van haar gezag de moeder rust brengt en zij daardoor mogelijk weer in staat is om contact met [minderjarige] te krijgen dan vinden de pleegouders de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] belangrijk. De pleegouders informeren de moeder iedere maand over [minderjarige] en vinden het belangrijk om dat te blijven doen.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder toewijzen. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
5.2
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Blijkens de jurisprudentie van het Europese Hof voor Rechten van de Mens (hierna EHRM) op basis van artikel 8 EVRM is de maatstaf voor een gezagsbeëindiging een andere dan die van de wetgever in artikel 1:266 BW. Bij artikel 1:266 BW is blijkens de memorie van toelichting ijkpunt voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind de periode van onzekerheid over in welk gezin hij verder zal opgroeien die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling. Wat voor een minderjarige een redelijke termijn is, is afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkeling. Voorts vereist artikel 8 van het EVRM niet alleen dat de maatregel bij de wet is voorzien en dus niet willekeurig wordt genomen, maar ook dat, indien het doel met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. (aldus de Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 32 015, nr. 3, blz. 34).
5.4
Daar waar onze wetgever ervan uitgaat dat het gezag reeds beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat in de situatie van [minderjarige] aan de criteria voor gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a, BW is voldaan. [minderjarige] groeit zodanig op dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder wordt niet in staat geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbare termijn. Ook aan de vereisten van artikel 8 EVRM is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. De beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] is noodzakelijk en een lichtere maatregel is niet toereikend omdat zijn ontwikkeling wordt geschaad als de moeder haar gezag behoudt.
5.6
Vanwege ernstige zorgen in de opvoedsituatie bij de moeder thuis is [minderjarige] in februari 2021 met spoed uit huis geplaatst. Sindsdien verblijft hij bij de pleegouders. Waar uit het eerdere rapport van de Raad van 14 februari 2023 is gebleken dat voortzetting van de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders mogelijk in het vrijwillig kader kon worden vormgegeven is de situatie in april 2023 volledig omgekeerd. De moeder heeft sinds 5 april 2023 de contacten met [minderjarige] volledig stopgezet omdat ze het contact met hem niet meer aan kon. Pogingen van de GI om met de moeder in gesprek te gaan over de plaatsing in het vrijwillig kader zijn niet geslaagd nu de moeder sinds april 2023 vrijwel ieder contact met de GI afhoudt. De moeder is niet tot nauwelijks bereikbaar voor de GI en dit heeft er in de praktijk voor gezorgd dat de GI tegen problemen omtrent het nemen van beslissingen rondom [minderjarige] is aangelopen. Gebleken is dat de moeder niet open staat voor hulpverlening om te leren haar patroon van zich terugtrekken te kunnen doorbreken. De moeder heeft in de afgelopen jaren de hulpverlening die door de GI werd geadviseerd, ook niet geaccepteerd. Dit maakt dat de moeder onvoldoende op de hoogte is van de behoeften van [minderjarige] en onvoldoende in staat is tot het nemen van (gezags)beslissingen. De rechtbank concludeert dan ook dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn te dragen. De moeder weet ook niet wanneer zij het contact met [minderjarige] wel weer aan kan. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de aanvaardbare termijn van [minderjarige] verstreken is en dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat er duidelijkheid komt over waar hij gaat opgroeien, zodat hij zich veilig kan hechten in het pleeggezin en kan opgroeien in een omgeving die kan voorzien in zijn behoeften. Met de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De ontwikkeling van [minderjarige] zal (verder) worden geschaad als de moeder haar gezag zou behouden. De moeder is het zelf ook eens met de door de Raad verzochte maatregel. Zij hoopt dat de beëindiging van haar gezag over [minderjarige] ertoe leidt dat zij rust zal ervaren en daardoor toe kan werken aan contactherstel tussen haar en [minderjarige] . Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] zal toewijzen.
5.7
De rechtbank benadrukt dat ondanks dat het gezag van de moeder over [minderjarige] zal worden beëindigd, zij toch de moeder van [minderjarige] blijft. De rechtbank hoopt dat de beëindiging van het gezag de moeder de rust brengt die zij nodig heeft om te kunnen werken aan contactherstel met [minderjarige] . Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] namelijk van belang dat hij weet wie zijn moeder is en dat er tussen hen fijn en onbelast contact plaatsvindt. De rechtbank geeft de GI mee om actief de regie te voeren en stappen te zetten rondom het contactherstel. Het is in het belang van [minderjarige] dat er kan worden toegewerkt naar contactmomenten die de moeder aan kan en waar [minderjarige] op kan bouwen.
5.8
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de minderjarige komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De Raad adviseert de GI met de voogdij te belasten en de GI heeft zich bereid verklaard de voogdij te aanvaarden. Geen van de belanghebbenden heeft bezwaren geuit tegen dit advies van de Raad. De rechtbank zal de GI dan ook belasten met de voogdij over [minderjarige] . De GI kan dan de belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen en zaken voor [minderjarige] regelen, waaronder het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] .
5.9
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de moeder waarvan het gezag wordt beëindigd, er vanuit gaande dat zij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarige, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan haar opvolger in dit bewind.
5.1
De beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van de minderjarige is dat de beslissing direct in werking zal treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.11
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
beëindigt het ouderlijk gezag van [de moeder] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2] over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats 1] ;
6.2
benoemt tot voogd over genoemde minderjarige: William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering te Amsterdam;
6.3
veroordeelt de moeder tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de voogd over het gevoerde bewind;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer, voorzitter en kinderrechter, mr. Dijkman, kinderrechter en mr. Bolle-Polak, rechter-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024.
Mededeling van de griffier:
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.