ECLI:NL:RBZWB:2024:334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_9821
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om gecorrigeerd bemanningscertificaat

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de minister van Infrastructuur en Waterstaat volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 30 juni 2023 om afgifte van een gecorrigeerd bemanningscertificaat voor het zeegaande zeilschip. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van acht weken heeft beslist op de aanvraag, die uiterlijk op 25 augustus 2023 had moeten worden afgehandeld. Eiseres heeft de minister op 28 augustus 2023 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank kan niet ingaan op de stelling van de minister dat de aanvraag geen aanvraag zou zijn, omdat het beroep zich enkel richt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing.

De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt ook de bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-, omdat de minister de hoogte van de dwangsom niet heeft vastgesteld.

Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding van € 437,50 voor haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en openbaar gemaakt op 25 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 30 juni 2023 om afgifte van een gecorrigeerd bemanningscertificaat voor het zeegaande [zeilschip] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 30 juni 2023. In de wet is geen termijn opgenomen waarbinnen de minister op deze aanvraag moet beslissen. In zo’n geval geldt een beslistermijn van acht weken. [2] De minister had dus uiterlijk op 25 augustus 2023 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de minister moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft de minister op 28 augustus 2023 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
De minister heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het door eiseres ingediende stuk geen aanvraag is, omdat er al op een aanvraag is beslist. Verder heeft de minister aangevoerd dat er ook geen sprake kan zijn van een herhaalde aanvraag, omdat op de eerdere aanvraag al positief is beslist en er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld. De rechtbank ziet geen ruimte om in te gaan op deze stellingen. Het beroep richt zicht slechts tegen het niet tijdig nemen van een beslissing. De vraag of de door eiseres ingediende aanvraag wel een aanvraag is, kan in dit kader niet worden beantwoord. De beoordeling van die vraag kan worden meegenomen in een reactie op de door eiseres ingediende aanvraag.
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiseres heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [3]
6.1.
De minister heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 28 augustus 2023 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de minister het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsom moet betalen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de minister al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1. berekend.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door de minister te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 25 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.