In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een waterkrachtcentrale (WKC) exploitant, en de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiseres had op 20 september 2022 een watervergunning verkregen voor het onttrekken aan en het brengen van water in de Maas, met als doel het opwekken van elektriciteit en het beschermen van vissoorten, waaronder zalmsmolts. De vergunning bevatte voorschriften die vereisten dat na een experimenteerfase door de minister moest worden vastgesteld of het experiment met een early warning system (EWS) voor zalmsmolts geslaagd was. De minister concludeerde echter op 14 maart 2023 dat het experiment niet geslaagd was, wat leidde tot beroep van eiseres.
De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2024 behandeld. Eiseres voerde aan dat de minister ten onrechte het vissterfteonderzoek 2021/2022 niet representatief achtte en dat de minister niet kon concluderen dat er geen geslaagd experiment was. De rechtbank oordeelde dat de minister niet redelijkerwijs kon besluiten het vissterfteonderzoek buiten beschouwing te laten. De rechtbank stelde vast dat het onderzoek voldeed aan de relevante normen en dat de minister onvoldoende bewijs had geleverd om de representativiteit van het onderzoek te betwisten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de minister, herstelde het primaire besluit en concludeerde dat er sprake was van een geslaagd experiment. De rechtbank droeg de minister op het griffierecht te vergoeden en veroordeelde de minister in de proceskosten van eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig onderzoek en de noodzaak voor de overheid om besluiten goed te onderbouwen.