Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
raadkamernummer : 23-013961
[veroordeelde]
Feiten
Procedure
de [advocaat] en de officier van justitie op zitting gehoord.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot vermindering van een ontnemingsbedrag. De veroordeelde had bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 januari 2014 een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen, waarbij hij verplicht was om € 59.626,37 aan de Staat te betalen. Na een betaling van € 2.965,00 resteerde er nog een bedrag van € 56.661,37. De veroordeelde verzocht om vermindering of kwijtschelding van dit bedrag, onderbouwd met de stelling dat hij moet rondkomen van een bijstandsuitkering en slechts € 64,00 per maand kan aflossen. De officier van justitie steunde het verzoek tot matiging, maar stelde dat de veroordeelde ook zijn spaargeld van € 3.727,00 moest aanwenden voor de aflossing.
De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, evenals de wettelijke verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende draagkracht had om het volledige ontnemingsbedrag te voldoen, maar dat hij wel een deel van zijn spaargeld moest gebruiken. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het ontnemingsbedrag te verminderen tot € 10.000,00, rekening houdend met de resterende executietermijn tot september 2031 en de mogelijkheid van toekomstige inkomsten.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Mr. Veldhuizen was niet in de gelegenheid om de beslissing mede te ondertekenen.