Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 6.370,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
- een nog nader te bepalen bedrag voor schade als gevolg van de voorlopige hechtenis;
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 387.271,85, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
- € 190,38, voor vergoeding van reiskosten;
- € 13.650,00, voor vergoeding van de kosten van het tijdsverzuim;
- € 5.000,00, voor de kosten voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
- het vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2021 waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard;
- de stukken over de voorlopige hechtenis van verzoeker;
- de schriftelijke reactie van de officier van justitie;
- het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 14 oktober 2022;
- de schriftelijke reactie van de advocaat met daarin onder andere de vermindering van het bedrag waarvan vergoeding wordt verzocht tot € 320.062,16 vanwege ten onrechte gevorderde btw.
2.De beoordeling
- € 6.370,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
- € 13.000,00, voor schade als gevolg van de voorlopige hechtenis;
- € 190,38, voor vergoeding van reiskosten;
- € 13.650,00, voor vergoeding van de kosten van het tijdsverzuim.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er een grote overlap zit tussen de feiten