ECLI:NL:RBZWB:2024:3316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/02/420297 / FA RK 24-1300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om provisionele voorziening in ouderschapskwestie met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een provisionele voorziening in het kader van het ouderschapsplan van partijen. De man, verzoeker, heeft verzocht om wijziging van het ouderschapsplan, zodat hij voorlopig recht zou hebben op contact met zijn minderjarige kind, [minderjarige], onder bepaalde voorwaarden. De vrouw, verweerster, heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een hoofdzaak aanhangig is en dat het verzoek van de man voldoende samenhang vertoont met deze hoofdzaak. Tijdens de mondelinge behandeling zijn er echter aanzienlijke tegenstrijdigheden naar voren gekomen in de rapportages van de gecertificeerde instelling (GI) over de ondertoezichtstelling van de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een beslissing te nemen over het verzoek van de man. Er zijn goede afspraken gemaakt over de ondertoezichtstelling en het stappenplan voor contactherstel, maar de rechtbank achtte het noodzakelijk om eerst meer duidelijkheid te krijgen over de situatie van de minderjarige. Daarom heeft de rechtbank besloten het verzoek van de man af te wijzen, omdat een beslissing op dit moment niet meer nodig was. De uitspraak is mondeling gedaan en op schrift gesteld op 22 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/420297 / FA RK 24-1300
Datum uitspraak: 15 mei 2024
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man](hierna: de man),
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. drs. N. Wouters te Middelburg,
tegen
[de vrouw](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.
Als belanghebbende in deze procedure is aangemerkt:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, gevestigd te Eindhoven, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 18 maart 2024 ingekomen verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, met bijlagen.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 15 mei 2024, gelijktijdig met het verzoek
van de GI tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] (bij de rechtbank
bekend onder zaaknummer (C/02/421813 / JE RK 24-761). Bij deze behandeling zijn
verschenen de vrouw en de man, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens waren aanwezig een
vertegenwoordigster van de Raad en twee vertegenwoordigers van de GI. Op het verzoek
van de GI is bij afzonderlijke beschikking beslist.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is het navolgende, thans nog minderjarige, kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2014.
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3
Bij beschikking van 26 november 2019 heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking. Hieruit blijkt, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, dat partijen een zorgregeling zijn overeengekomen, inhoudende dat de ouders willen toewerken naar een regeling waarbij [minderjarige] eenmaal per twee weken een weekend van vrijdag tot zondagavond dan wel tot maandagochtend bij de vader verblijft. Daarnaast verblijft [minderjarige] in de helft van de vakanties en feestdagen in overleg bij de vader. Voordat hieraan kan worden gewerkt dient aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan:
- vader ontvangt behandeling, zo lang zijn behandelaar dat nodig acht;
- de contacten worden opgebouwd door begeleiding vanuit IPT of een soortgelijke hulpverleningsvorm. De hulpverlening acht de situatie bij de vader veilig.
De contacten zullen in eerste instantie eenmaal per twee weken onder begeleiding
plaatsvinden. Vervolgens vindt, op aangeven van de hulpverlenende instantie uitbreiding plaats, met als doel toe te werken naar voornoemde onbegeleide regeling.
2.4
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 november 2018 is de minderjarige onder toezicht gesteld van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot 7 november 2019. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 6 augustus 2024.
2.5
Bij vonnis in kort geding van 22 december 2023 zijn partijen veroordeeld tot nakoming van de tussen hen gemaakte afspraken, zoals in dit vonnis opgenomen onder rechtsoverwegingen 4.3, 4.4, 4.5.
2.6
Bij het verzoekschrift ontvangen op 18 maart 2024 is tevens de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/420299 / FA RK 24-1301. In de hoofdzaak ligt een verzoek tot wijziging van de zorgregeling ter beoordeling voor.
2.7
De [minderjarige] verblijft bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Als provisioneel verzoek:
I. Het ouderschapsplan, zoals tussen partijen gesloten op 17 oktober 2018 en
bekrachtigt door de rechtbank bij beschikking d.d. 26 november 2019 (kenmerk
C/02/342484/FA RK 18-1342) te wijzigen en voorlopig te bepalen dat vader voorlopig
gerechtigd is tot één keer per week contact met [minderjarige] , gedurende 30 minuten,
onder de voorwaarden zoals de Gl passend vindt, waarbij geldt dat onder regie van
de Gl zal toegewerkt worden naar een passende regeling, waarbij de mogelijkheden
van een weekendregeling én een co-ouderschap onderzocht moeten worden.
II. Te bepalen dat moeder de regeling onder II moet nakomen en dat zij bij gebreke
daarvan een dwangsom van € 250,= is verschuldigd voor ieder contactmoment
tussen vader en [minderjarige] dat door haar toedoen niet doorgaat.
3.2
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van het verzoek, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Deze bepaling geldt ook voor verzoekschriftprocedures.
4.2
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen een hoofdzaak aanhangig is. De door de man verzochte voorziening heeft voldoende samenhang met de verzoeken in de hoofdzaak. De man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.3
De rechtbank stelt voorop dat voor toewijzing van een verzoek in het kader van artikel 223 Rv een zodanig belang is vereist dat van verzoeker niet kan worden gevergd dat de einduitspraak in de hoofdzaak wordt afgewacht. Daarnaast dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
4.4
De rechtbank stelt allereerst vast dat de ingediende stukken en de rapportages van de GI over het verloop van de ondertoezichtstelling van de afgelopen periode aanzienlijke tegenstrijdigheden bevatten. Het is de rechtbank derhalve niet duidelijk geworden wat er de afgelopen tijd is gebeurd en welke feiten en omstandigheden er nu precies voorliggen. Zo is onduidelijk welke stappen partijen de afgelopen tijd in het kader van de ondertoezichtstelling en dan met name ten aanzien van het stappenplan voor contactherstel tussen [minderjarige] en de man en de noodzakelijk geachte hulpverlening al dan niet hebben gezet. Hier is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling geen opheldering over komen te ontstaan, anders dan dat er op dit moment nog geen sprake is van structureel contact tussen [minderjarige] en de man. De rechtbank begrijpt dat de man gisteren voor het eerst via videobellen contact heeft gehad met [minderjarige] . Beide partijen hebben hierover aangegeven dat [minderjarige] dit wel leuk leek te vinden, maar dat dit ook veel impact op haar heeft gehad en zij vooral tijd nodig heeft. Nadere (objectieve) informatie over [minderjarige] , haar welzijn en haar behoeftes met betrekking tot het contact met de man heeft de rechtbank op dit moment niet. Gelet op het voorgaande beschikt de rechtbank thans over onvoldoende informatie om een beslissing te kunnen nemen op het provisionele verzoek van de man. De rechtbank overweegt voorts dat er tijdens de mondelinge behandeling goede afspraken zijn gemaakt in het kader van de ondertoezichtstelling van de [minderjarige] en omtrent de inzet van het genoemde stappenplan voor de komende periode. De rechtbank acht het van belang dat er nu eerst meer duidelijkheid gaat ontstaan over de situatie van [minderjarige] en het verloop en de ontwikkelingen van de afgelopen tijd. Derhalve hecht de rechtbank eraan de komende tijd vinger aan de pols te houden. Gelet daarop is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor korte duur verlengd en is bepaald dat het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling gelijktijdig met het verzoek van de man in de bodemprocedure (bij de rechtbank bekend onder kenmerk C/02/420299 / FA RK 24-1301) tot wijziging van de zorgregeling op korte termijn (nader) zullen worden behandeld
op de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [uur] .Alle betrokkenen hebben hiermee ingestemd.
4.5
Gelet op het voorgaande is een beslissing op het provisionele verzoek op dit moment niet meer nodig. De rechtbank zal dit verzoek dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van de man tot het treffen van een provisionele voorziening af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 22 mei 2024.